Over filosofie en filosoferen.

Over filosofie en filosoferen.


Dit verhaal is eerder gepubliceerd als hoofdstuk 1 van het boek 'Over filosofie en 25 filosofen'.


Het woord ‘filosofie’ is afgeleid van het Oudgriekse woord ‘φιλοσοφία, philosophia’. ‘Philo’ betekent ‘die houdt van’ en ‘Sophia’ betekent ‘wijsheid’. Filosofie is dus houden van of verlangen naar wijsheid. Als afgeleide hiervan vertalen we filosofie in het Nederlands als ‘wijsbegeerte’. Filosofen streven dus naar kennis en wijsheid.

 

In de filosofie is het onderscheid tussen de volgende begrippen belangrijk:

 

1. Een bewering.

Een bewering is een uitspraak, een stellige verklaring dat iets zo is, vaak zonder het geven van de redenen waarom. Ze is een claim over een feitelijke stand van zaken of een waardeoordeel, dat waar of onwaar kan zijn. Bijvoorbeeld: ‘Het regent’ (een beschrijving van een feit) of ‘Het is slecht weer’ (een oordeel).

2. Een feit.

Zodra de bewering waar is, spreken we over een feit: objectieve kennis: bijvoorbeeld: een bal is rond.

3. Een mening.

Een mening is iets wat jij vindt. Je vindt bijvoorbeeld is iets goed of slecht of mooi of lelijk.

4. Een overtuiging.

Als een mening nog geen feit is, maar aanvoelt als een feit, spreken we van een overtuiging. Het voelt aan als een waarheid, maar er is nog geen bewijs voor.

5. Een geloof.

Een geloof is een verzameling overtuigingen die samen bij een religie of godsdienst passen. Een geloof houdt in dat je meerdere dingen aanneemt waarvan je overtuigd bent zonder dat er een bewijs voor is.

6. Kennis.

Kennis is iets wat waar is voor iedereen of zoals geformuleerd in Wikipedia: ‘Kennis is datgene wat geweten en toegepast wordt door de mens of door de maatschappij als geheel’.

 

Filosofie streeft naar het verwerven van kennis en hanteert hiervoor vaak de filosofische methode die is ontwikkeld door de Griekse filosoof Socrates (470 - 399 voor Christus) die wordt beschouwd als de grondlegger van de Westerse filosofie. Socrates gebruikte de dialoog, het Socratisch gesprek, om kennis te verwerven.

Het socratisch gesprek is een 'denkgesprek', meestal in een groep. Het doel is reflectie, onderzoek en wijsheid- en waarheidsvinding. Het is een gezamenlijke zoektocht naar 'Hoe zit dat nu precies?', op basis van onze eigen en andermans denkbeelden en opvattingen. 

 

Tijdens een socratisch gesprek staat één onderzoeksvraag centraal.  Bijvoorbeeld een algemene vraag als: 'Mag je liegen tegen vrienden?' of een vraag voor een specifieke doelgroep: 'Wat mag je voor een patiënt beslissen?' of 'Wat is efficiënt samenwerken?' of 'Hoe klantvriendelijk moeten we zijn?'.

Het onderzoek dat volgt wordt gedaan aan de hand van één specifieke casus, een praktijksituatie van iemand die een situatie meemaakte die met de vraag te maken heeft. In het voorbeeld van de eerder genoemde vraag ‘Mag ik liegen tegen vrienden?’ kan dat iemand zijn die inderdaad heeft gelogen tegen een vriendin en ook vond dat dat mocht. In de context van dat ene verhaal wordt door de groep onderzocht of er sprake was van liegen, of was het toch iets anders? En mocht het in dit geval of juist niet? En met welke argumenten?

Door één casus te onderzoeken krijgt het gesprek scherpte en diepgang: je kijkt naar de situatie zoals deze zich heeft afgespeeld en excuses als 'maar als je iets anders had gezegd' of 'als de situatie anders was geweest, dan..' gaan niet op. Deze ene, concrete situatie daagt je uit stelling te nemen en deze ook te beargumenteren: waarom noem jij dit liegen? Verder moet er gevraagd worden waarom je vindt dat liegen hier mocht. Grote etiketten als ‘vrijheid’, 'liegen' of ‘vriendschap’ krijgen immers alleen betekenis als je ze ook werkelijk op een bepaalde situatie plakt. Het gaat daarbij nadrukkelijk niet om het oplossen van problemen of het voeren van een discussie, maar om het expliciteren, uitwisselen en aanscherpen van visies.  

De gespreksleider legt niet uit hoe het werkelijk zit, hij is er alleen om het gesprek te structureren en het proces, het onderzoek te bewaken. Het is van het grootste belang dat de opvattingen en ideeën van de gespreksleider geen enkele plek hebben in de socratische dialoog. Het doel van de gespreksleider is de opvattingen en oordelen van de deelnemers boven tafel te krijgen en de deelnemers uit te dagen dieper, scherper na te denken en elkaar te bevragen. Zou hij bezig zijn met zijn eigen visie te verkondigen dan schiet hij het hele doel van het socratisch gesprek voorbij. De gespreksleider heeft altijd een 'socratische houding': onwetend, nieuwsgierig en open. 

Doorgaans komen er verschillende meningen naar voren, maar het streven is altijd het komen tot consensus: overeenstemming, een gezamenlijke visie. Je blijft dus samen op zoek naar 'Wat is nu waar in deze situatie?'

Een socratisch gesprek gaat er dus vanuit dat er zoiets is als een waarheid die boven individuele meningen uitstijgt. Om dat te bereiken zul je elkaar moeten bevragen en bereid moeten zijn je eigen opvattingen te onderzoeken. Je zult in het voorbeeld over 'liegen tegen vrienden' je eigen opvattingen over thema's als 'liegen' en 'vriendschap' moeten uitleggen, maar steeds zó dat deze abstracte begrippen in de casus concreet worden gemaakt. Zou je dat streven naar consensus laten varen, dan leg je alleen particuliere meningen naast elkaar. Als je een gesprek voert in de trant van 'ik vind dit en Pietje vindt dat en dat mag', dan wordt er niets onderzocht, aangescherpt, uitgediept. Dat kan wel een leuke avond opleveren (wijn, blokje kaas, haardvuur, niks meer aan doen), maar dat is geen socratisch onderzoek. 

Een socratisch gesprek heeft dan ook een trager tempo dan de meeste gesprekken die we doorgaans voeren. Om werkelijk sámen ergens over na te denken heb je een flinke portie rust, nieuwsgierigheid en traagheid nodig. Je moet enerzijds je eigen standpunt goed, helder, duidelijk uitleggen zodat anderen je kunnen volgen, en anderzijds betekent het heel secuur luisteren naar de ander: Wat zégt hij hier nou eigenlijk? Klopt dat wel? Sommige mensen ervaren een socratisch gesprek als frustrerend als ze graag snel naar een oplossing willen, bezig zijn met wat ze zo meteen willen zeggen, of dat ze het maar onzin vinden wat de ander hier zit te orakelen. Daarom is het goed om vooraf goed uit te leggen wat een socratisch gesprek oplevert voor de betrokkenen, namelijk:

 

1.Denkruimte.

Je krijgt een helderder inzicht in je eigen denken en in dat van de ander. Je ontdekt vaak normen, vooronderstellingen, morele oordelen, mensbeelden waarvan je niet wist dat je ze had. Dat betekent ook dat je deze normen, oordelen eventueel kunt herzien en daarmee je eigen denken kunt verbreden en verdiepen. Het geeft je als het ware 'denkruimte' en perspectivistische lenigheid: ruimte om anders, genuanceerder te denken, van perspectief te veranderen en wellicht anders te handelen.

In een groep word je ook geconfronteerd met andere denk- en zienswijzen dan die van jezelf. Hierdoor ontstaat ruimte voor verbinding, contact en wederzijds begrip. Je ontdekt overeenkomsten en verschillen, die je vervolgens kunt onderzoeken of op zijn minst beter kunt begrijpen. 


2. Vaardigheid.

Door het voeren van het socratisch gesprek leer je een aantal gespreksvaardigheden:

  • je leert je eigen denken analyseren;
  • je leert zuiver te luisteren naar wat iemand letterlijk zegt en niet wat jij denkt dat diegene bedoelt;
  • je leert de vraag of aanname achter de vraag te ontdekken;
  • je leert helder verwoorden wat je denkt en waar je dat op baseert;
  • je leert beweringen en argumenten herkennen en beoordelen op logica en samenhang;
  • je leert goede, heldere vragen formuleren.


    3. Houding.

    Door deel te nemen aan een socratisch gesprek ontwikkel je een vragende, onderzoekende houding. Je leert:

    • werkelijk te luisteren naar wat iemand zegt;
    • te vragen naar achterliggende ideeën en vooronderstellingen;
    • je gesprekspartner ruimte te geven;
    • objectief te luisteren en analyseren wat iemand zegt én de vooronderstellingen die daarachter liggen;
    • je eigen mening even in de koelkast te parkeren.

     

    4. Genuanceerder denken

    Door het socratisch gesprek krijg je inzicht in het gespreksonderwerp en de thema's, woorden en begrippen die in het gesprek de revue passeren en krijgen deze een nieuwe, meer genuanceerde en diepere betekenis. Je eigen denken wordt daardoor geprikkeld en  genuanceerder. Een van de deelnemers zei ooit ‘Ik leer hierdoor leniger denken’. 

     

    Bron: https://www.denksmederij.nl/blog/reflecteren-doorvragen-samen-nadenken-het-socratisch-gesprek

     

    De Socratische dialoog is dus een gezamenlijke zoektocht naar ‘Hoe zit het nu precies?’ en onderzoekt vragen over de betekenis van onszelf en ons bestaan en over het goede, vragen die niet alleen een reflectie zijn op de maatschappij maar ook van de maatschappij, een reflectie op en van de tijd waarin we leven. Filosofie probeert de tijdgeest te vangen, te begrijpen en te duiden, wat kan leiden tot kritiek en corrigerende meningen. Filosofie is dan ook tijd- en persoonsafhankelijk. De Duitse filosoof Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) zei: ‘Filosofie is haar eigen tijd in ideeën vervat’.

     

    De Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) onderkende vier thema’s waarop filosofische vragen betrekking kunnen hebben:

     

    1. Wat kan ik kennen? Hoe kan ik de wereld kennen?
    2. Wat moet ik doen? Wat is het goede?
    3. Wat mag ik hopen? Een vraag op de scheidslijn tussen filosofie en religie.
    4. Wat is een mens?

     

    Gezien de tijdgebondenheid van filosofie, plaats de filosoof Willem Styfhals van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte van de Katholieke Universiteit Leuven deze hoofdvragen van Kant in onze tijd, plaatst ze in de context van onze huidige maatschappij.

     

    Bron:https://www.youtube.com/watch?v=b530qABtHFY

     

    1. Wat kan ik kennen?

    Door de taal! Dus gevraagd moet worden: wat is taal en hoe geeft taal toegang tot de werkelijkheid of de vermeende werkelijkheid? Hierbij is het van belang de eerder genoemde gedachtegang van Gandhi in gedachte te houden: ‘Je overtuigingen worden je gedachten, je gedachten worden je woorden, je woorden worden je daden’. Woorden, de taal kan ons terugbrengen naar onze gedachten en overtuigingen en filosofie is erop gericht deze te bevragen om te onderzoeken of ze echt waar zijn.

    In een tijd waarin van alles beweerd wordt, spookverhalen en complottheorieën worden verspreid, is het nodig meer aandacht te besteden hoe we via taal tot een juiste beschrijving kunnen komen van de werkelijkheid, hoe we waarheden en onwaarheden hierover van elkaar kunnen onderscheiden.

     

    De Oosterijks-Britse filosoof Ludwig Josen Johann Wittgenstein (1889-1951) heeft veel bijgedragen aan de taalfilosofie, de relatie tussen taal, denken en de werkelijkheid, en aan de grondslagen van de logica of redeneerkunst: de wetenschap die zich bezighoudt met de formele regels van het redeneren. Door alsmaar te vragen ‘Waarom is dat zo?’ en ’Hoe zit dat dan?’ en door beweringen, overtuigingen en geloven te bevragen, kunnen we erachter komen wat de grondslagen hiervan zijn en ontdekken we dat dat vaak gevoelens zijn van angst, het zich bedreigd voelen en onzekerheid die niets met feiten te maken hebben.

     

    Er zijn door de geschiedenis heen verschillende soorten logica ontwikkeld. De eerste formele logica werd ontwikkeld door de Griekse filosoof Aristoteles en is bekend onder de term Syllogisme of de Syllogistiek. Een bekend voorbeeld van een syllogisme is de volgende geldige redenering, waarbij een premisse betekent: een veronderstelling dat iets waar is:

     

    • Alle mensen zijn sterfelijk (majorpremisse).
    • Socrates is een mens (minorpremisse).
    • Socrates is sterfelijk (conclusie).

     

    Dit syllogisme is een geldige redenering, omdat de conclusie noodzakelijkerwijs voortvloeit uit de voorafgaande premissen. De conclusie is waar omdat de voorafgaande premissen ware beweringen zijn. Een voorbeeld van een ongeldig syllogisme:

     

    • Alle auto's die na 1994 zijn gebouwd hebben een katalysator (eerste premisse).
    • Mijn auto heeft een katalysator (tweede premisse).
    • Mijn auto is gemaakt na 1994 (conclusie).

     

    Deze redenering is formeel ongeldig, want de conclusie wordt impliciet getrokken uit ‘Alle auto's die voor 1994 zijn gebouwd hebben geen katalysator’ en ‘Mijn auto heeft een katalysator’. Dit is echter geen geldige conclusie want er kunnen auto's van voor 1994 zijn die wel degelijk een katalysator hebben. De eerste premisse betekent niet dat alléén auto's die na 1994 zijn gebouwd een katalysator hebben.

     

    Bron van de voorbeelden: https://nl.wikipedia.org/wiki/Syllogisme.

     

    Logica is binnen filosofiestudies een belangrijk vak. Het zou goed zijn de basisvaardigheden hiervan in het reguliere onderwijs aan de orde te stellen, dat zou een bijdrage leveren en allerlei vormen van het trekken van onjuiste conclusies en ons helpen om op een juiste manier te redeneren.

     

    2. Wat moet ik doen?

    Deze vraag dwingt van oudsher tot nadenken over ethiek, een begrip dat we kunnen omschrijven als: ‘Het geheel van gedachten over en visies op de gedragsregels die mensen tegenover elkaar en tegenover de natuurlijke omgeving in acht moeten nemen’. Wat is goed handelen en wat is slecht handelen? Hoe weet je wat goed en slecht is? Moet je bijvoorbeeld altijd de waarheid spreken of is een leugentje zo nu en dan ook goed te noemen?

    Het antwoord op deze algemene vraag kan echter niet los gezien worden van de omstandigheden waarin de vraag gesteld wordt en dus ook in welk tijdsbestek we leven. Dus moet eerst bijvoorbeeld de vraag gesteld worden hoe de huidige samenleving is georganiseerd en wat zou een goede of slechte samenleving zijn? In de huidige tijd zijn dat vragen naar democratie, liberalisme, neoliberalisme en kapitalisme.

    Dit zijn vragen die de Duitse denker Karl Heinrich Marx (1818-1883) voor het eerste stelde. Marx stelde al zijn filosofisch en wetenschappelijk werk in dienst van één politiek-filosofisch doel: de bevrijding van de onderdrukte klassen in het kapitalisme. Hij was een belangrijke grondlegger van de arbeidersbeweging en een centraal figuur in de geschiedenis van het socialisme en het communisme.  

     

    Elk tijdperk heeft zijn eigen ethische dilemma’s en dus vragen, zoals bijvoorbeeld in de huidige tijd: ‘Zouden wij ons in het rijke Westen verplicht moeten voelen om mensen in arme delen van de wereld financieel te helpen? Of moeten ze hun eigen problemen zelf oplossen?’.

     

    3. Wat mag ik hopen?

    Dit is een vraag die in deze tijd van ontkerkelijking, secularisatie verandert en urgent is omdat de antwoorden van religies steeds minder invloed hebben en het geloof in een hiernamaals, in een leven na de dood steeds meer verdwijnt, wordt betwist. ‘Heeft ons bestaan hier en nu betekenis?’ en ‘Wat is de zin van het leven?’ zijn dan ook vragen die niet alleen veel gesteld worden maar ook gesteld moeten worden.

     

    Dit soort vragen werd ook al gesteld door de Duitse filosoof Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844-1900). Volgens Nietzsche bestaat er geen scheppende god. Hij schreef 'God is dood' omdat hij wilde dat de mensen hun godsdienst opgaven en zelf op zoek gingen naar de zin van het leven. De twintigeeuwse filosofische stroming van het Existentialisme, met o.a. de bekende Franse filosoof en schrijver Jean-Paul Sartre (1905-1980), sloot zich bij deze zienswijze aan en stelde de individuele vrijheid, verantwoordelijkheid en subjectiviteit voorop. Het existentialisme beschouwt iedere persoon als een uniek wezen, verantwoordelijk voor eigen daden en eigen lot. De uitdaging van ieder individueel mens is om, in afwezigheid van een transcendente god, binnen zijn absurd en zinloos bestaan zijn vrijheid te gebruiken om een eigen ethos op te bouwen en zijn bestaan zodoende zin te geven.

     

    Bron: https://alforto.nl/raamwerk/existentialisme

     

    4. Wat is de mens?

    Hierbij werd doorgaans de vraag gesteld wat het eigenlijk is om een mens te zijn. Is de mens een soort dier, of zit er iets goddelijks in de mens? Bestaat de mens alleen uit vlees en bloed of heeft de mens een ziel? Wordt jouw gedrag vooral bepaald door je genen of speelt opvoeding de belangrijkste rol?

    In de huidige tijd wordt ‘de mens’ niet meer gezien als een abstract iets, maar als mens van vlees en bloed, met al zijn verlangens, seksualiteit en gender.

    Zo houdt de Amerikaanse filosoof en feminist Judit Butler (1956) in de boeken ‘Gender trouble’ en ‘Bodies that still matter’ een pleidooi voor vrije keuze ten aanzien van hoe men het eigen lichaam en leven vorm geeft. Butler stelt dat de maatschappij gebukt gaat onder het juk van heteroseksualiteit. Zij die niet aan deze norm voldoen, worden gezien als onbegrijpelijk en verwerpelijk, ze worden gemarginaliseerd en bedreigd. Butler beschrijft het structurele geweld dat wordt uitgeoefend door de scheiding der seksen louter in man of vrouw en stelt de vraag waarom de in principe onuitputtelijke schakeringen van verlangen en lichamelijkheid altijd gereduceerd worden tot hetero- en homoseksualiteit.

     

    Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Judith_Butler


    De filosoof Willem Styfhals beëindigt zijn filosofiecollege op youtube over de vraag wat filosofie is met een aantal afsluitende opmerkingen:

     

    • ‘Wat is filosofie?’ is een ultieme filosofische vraag.
    • Het antwoord ligt nooit vast.
    • Filosofie heeft geen vast methode zoals de wetenschap of denkwijzen zoals binnen religies.
    • Filosofie kent geen vooruitgang omdat filosofen niet voortbouwen op anderen, maar steeds weer andere en nieuwe vragen stelt.
    • Filosofie is oneindig kritisch, ze stelt alles opnieuw im frage.
    • Filosofie is een spel met begrippen, een spel van het denken.
    • Filosofie is geen wetenschap: kent geen unieke methode en vooruitgang.
    • Filosofie sluit aan bij de menselijke ervaring, kan niet los gezien worden van de menselijke ervaring omdat filosofie zich bezig houdt met de existentiële menselijke ervaringen. Aan de basis van de filosofie liggen zowel positieve ervaringen, zoals verwondering en nieuwsgierigheid, als negatieve ervaringen, zoals verveling, angst en depressie. Positieve en negatieve ervaringen zijn onze reactie op de werkelijkheid en die reacties spiegelen onszelf en de wereld en roepen vragen op over zowel de wereld als onze reacties. Filosofie is alleen mogelijk op basis van menselijke ervaringen.
    • De mens is van nature geneigd naar filosofie, naar het streven naar kennis omdat, zoals Aristoteles zei, de mens een filosofisch wezen is. De mens is op zoek naar de zin van zijn bestaan en daar houdt filosofie zich mee bezig, in tegenstelling tot de wetenschap.

     

    Filosoferen is twijfelen, voordurend je inzichten durven inruilen voor betere.

     

    In ons diepste wezen zijn we allemaal zoekers en dus filosofen, omdat we voortdurend bewust of onbewust op zoek zijn naar zingeving, naar wat onze bestemming is. Dus laten we vragen blijven stellen, twijfelen en openstaan voor nieuwe inzichten, kijken en luisteren naar wat er achter de zichtbare werkelijkheid schuilgaat, naar het diepere zijn van ons als persoon en maatschappij, naar het diepste zijn van alles.

     

    Een beknopte beschrijving van het leven en de belangrijkste gedachten van 25 belangrijke filosofen vanaf de Griekse Oudheid tot en met de 20ste eeuw kun je vinden in het boek ‘Over filosofie en 25 filosofen’. Inlichtingen over de inhoud en wijze van bestelling vindt je op deze website onder ‘Winkel’ in het hoofdmenu