4. Ligt er een bepaald stappenplan aan mijn leven ten grondslag?

Zeven vragen over het leven.


4. Ligt er een bepaald stappenplan aan mijn leven ten grondslag?


Als ik open kijk naar mezelf, naar de natuur, naar hoe het leven verloopt, moet ik constateren dat er een fantastische ordening aan ten grondslag ligt. Naarmate ik ontdek hoe mijn lichaam functioneert, zich wapent tegen allerlei bedreigingen en schade herstelt, ben ik steeds verbaasder hoe geweldig het werkt. Dat mijn lichaam al bijna 70 jaar leeft, vind ik een wonder. Ook in de natuur zie ik dat. Het is nu winter en vol verlangen kijk ik uit naar het wonder van de lente, naar hoe een knop aan een boom zich in enkele dagen uitvouwt tot een blad, naar hoe de natuur in korte tijd uitbarst in kleur en nieuw leven. Er liggen gestructureerde processen aan te grondslag. Chaos is niet te ontdekken, soms wel verstoring maar dan treedt er automatisch een correctie op. Als jonge bladeren bevriezen, komen er na verloop van tijd nieuwe knoppen en nieuwe bladeren.

 

Overal liggen processen aan ten grondslag, ook aan mijn leven. Ik ben hier op aarde gekomen en hier niet zo maar gedropt. Er werd van tevoren, zoals beschreven in ‘Wat en wie bepaalt mijn leven?’ een grondig plan gemaakt. Als mens ben ik niet alleen een ordening, alles in me neigt naar ordening en ik heb ontdekt dat een gezonde groei en ontwikkeling volgens een bepaalde ordening verloopt. Ik vind het dan ook niet verwonderlijk dat naarmate we ons ontwikkelen zich ook de aanleg tot ordening ontwikkelt. Als ik om me heen kijk, zie ik hoe we in toenemende mate voor onszelf processen ontwikkelen om alles beter te laten verlopen. We doen in toenemende mate niet zo maar wat. We stellen doelen, zoeken wegen om deze doelen te bereiken, ontdekken door ervaring valkuilen en proberen die te vermijden. We evalueren de gang van zaken en nemen maatregelen om de geconstateerde fouten te verbeteren. Als iemand op dit moment gaat studeren, liggen er weloverwogen studieplannen klaar die voortdurend geëvalueerd en bijgesteld worden. Deze helpen om effectief en efficiënt een studie te volgen.


Onze capaciteit tot ordening zal zich voortdurend ontwikkelen en we proberen de ordening te bereiken die in al zijn perfectie in de spirituele wereld aanwezig is. Alles neigt naar deze perfectie.

Ik vind het dan ook logisch dat aan de levensweg die we hier op aarde doorlopen een ordening ten grondslag ligt. Het is heel nuttig als we deze zien en ons van deze ordening bewust zijn. We kunnen er dan door geholpen worden, zoals een gebruiksaanwijzing voor het ineen zetten van een kast ons helpt bij het in elkaar zetten van de kast. Hetzelfde geldt voor een studieplan, een werkplan en een routekaart.

Het herkennen van de ordening in ons levensproces heeft me laten begrijpen waarom dingen gaan zoals ze gaan, het heeft me geduldig gemaakt en me laten inzien dat ik groei en ontwikkeling niet kan en mag dwingen en forceren, hoogstens mogelijk maken en ondersteunen.


In het deel ‘Wie en wat ben ik eigenlijk?’ heb ik beschreven hoe ik als IK incarneerde in een ik en dat het ik weer groei naar IK. Het levensproces dat aan ons leven ten grondslag ligt, zal me helpen om deze verschillende fasen te doorlopen, om in elke fase de juiste dingen te doen, de goede accenten te leggen en van tijd tot tijd kritisch naar mezelf te kijken.

Grofweg zie ik drie belangrijke hoofdfasen in ons leven die elk ongeveer 21 jaar duren. Elke fase heeft zijn eigen doelen en zijn eigen processen.


De eerste fase van ons leven, van 0 tot 21 jaar, kunnen we de morgen of de lente van ons leven noemen. De ziel duikt onder in materie, in ons lichaam. In deze fase staat de ontwikkeling van ons lichaam en het gewaarworden van ons lichaam, van onszelf en van de wereld om ons heen centraal. Door voelen, horen, ruiken en kijken ontdekken we onszelf en de wereld. Deze fase wordt gekenmerkt door ontvangen. We zijn een en al openheid en nieuwsgierigheid, we zuigen alles in ons op, letterlijk en figuurlijk. In deze fase worden we letterlijk en figuurlijk gedragen. We krijgen liefde, aandacht en hulp bij onze fysieke ontwikkeling door onder andere onze ouders, onze oppas, de kleuterjuf, de onderwijzer of onderwijzeres en de leraar, de balletjuffrouw of de voetbalcoach. In deze fase krijgt ons lichaam zijn eigen ‘kleur’ en worden we ons van onszelf bewust.


De tweede fase van ons leven, van 21 tot 42 jaar, kunnen we de middag of de zomer van ons leven noemen. In deze fase staat de ontwikkeling van ons ego centraal, de ontwikkeling van onze persoonlijkheid en van het denken over onszelf en de wereld om ons heen. We ervaren de wereld door er midden in te staan. We worden geconfronteerd met ons zelf door te werken en we ontdekken hoe dingen gaan, hoe mensen en wijzelf reageren, hoe bedrijven werken, hoe productie- en andere processen verlopen, hoe relaties werken, welke capaciteiten we hebben, wat we wel en niet goed kunnen, waar onze ambities liggen. We verwerken al deze dingen via ons verstand tot nieuw bewustzijn, denken en gedrag. We ontwikkelen inzicht in onszelf en de wereld en ontwikkelen daardoor onszelf. We verwerken het leven, leren verschillende rollen spelen en leren om psychisch beweeglijk te worden. Onze persoonlijkheid krijgt zijn eigen ‘kleur’, we ontwikkelen ons verstand en kunnen daardoor ons leven een eigen richting geven.


De derde fase van ons leven, van 42 tot 63, kunnen we de avond of de herfst van ons leven noemen. In de herfst laat de natuur zich in al zijn kleuren zien. In deze fase staat de ontdekking van ons IK, onze ziel centraal en het ons bewust worden van wie we eigenlijk zijn en wat we echt kunnen, wat we meer kunnen en meer kunnen zijn. We worden ons bewust dat we verbonden zijn met anderen en met alles om ons heen. Daardoor voelen we ons in toenemende mate betrokken bij onze omgeving en voelen we ons er mede verantwoordelijk voor. In deze fase schenken we, delen we uit wat we hebben gekregen en hebben verworven. We hebben ons in onze totaliteit ontwikkeld. We hebben onze capaciteiten ontwikkeld, hebben kennis, vaardigheden en inzicht verworven en maken deze kennis, vaardigheden en inzichten dienstbaar aan de wereld en aan de mensen om ons heen. We zijn onszelf geworden en treden naar buiten. In deze fase kunnen we het meest productief zijn, ons in al ons zijn dienstbaar maken. Het is dé carrièrefase en de periode van wijs worden. We verleggen de aandacht van onszelf naar aandacht voor anderen, voor de mensheid en voor de wereld. Alles krijgt de ‘kleur’ van onze ziel.


Na ons 63ste levensjaar zet deze fase zich voort. We houden op met werken en hebben de tijd om het leven te verteren en er rust in te vinden. We hebben de tijd en ruimte om onszelf in ons diepste zijn te leren kennen doordat we meer onszelf kunnen zijn, niet meer gebonden door een bepaald beroep en verplichtingen ten opzichte van kinderen. We kunnen bloeien in ons zelf, in onze dienstbaarheid, in onze hobby’s en in het in alle vrijheid verder verkennen van de natuur, de wereld en van het verloop van het leven. Het is de fase van de verdere ontwikkeling van onze ziel, de fase van terugkijken en reflectie en de fase waarin we ons voorbereiden op wat er komt, de fase waarin we vooruitkijken. Onze fysieke capaciteiten nemen af en onze zielencapaciteiten hebben alle ruimte en tijd om verder te groeien. Meer dan ooit kunnen we deze fase ons eigen leven leiden, wijs, begripvol, geduldig en fantasievol. We kunnen wijs oud worden.


Tegen het einde van elke fase van ongeveer 21 jaar komen er specifieke levensvragen in ons op. Ze worden ons gesteld vanuit onszelf, vanuit ons spirituele zijn, als belangrijke vragen voor onze groei en ontwikkeling.

Rond het 18de levensjaar stellen we ons de vraag: ‘Wat wil ik worden, wat wil ik zijn?’. Tegenwoordig vragen we kinderen zich deze vraag al veel vroeger te stellen en te beantwoorden omdat we het studieprogramma erop af willen stellen. Het afdwingen van een antwoord levert echter geen echt antwoord op. Echte vragen komen van binnenuit en vanzelf en echte antwoorden hebben hun eigen tijd nodig.


Rond ons 37ste levensjaar vragen we ons af: ‘Waar ben ik aangeland? Is dit wat ik eigenlijk wilde en wil?’. We hebben ontdekt dat niet alles kan. We worden geconfronteerd met onmacht en beperkingen. We hebben ons vanuit onze jeugdig enthousiasme in de wereld gestort en opeens ontdekken we dat we beperkt zijn en dat de mensen en de wereld beperkt zijn. We beginnen onszelf en ons leven te doorzien. We worden geconfronteerd met de realiteit en kunnen daardoor onze diepste dromen opnieuw en realistischer vormgeven.


Rond ons 56ste levensjaar realiseren we ons dat ons leven niet eindeloos is. Dit besef brengt een schok teweeg. We kijken terug en vragen ons af of dit het was wat we wilden en we kijken vooruit en stellen ons de vraag wat we met de rest van ons leven willen. We kunnen onze laatste levensfase op onze eigen wijze invullen. Rond ons 63ste levensjaar komt er een einde aan ons beroepsmatig leven, zijn de kinderen doorgaans zelfstandig en ontstaat er alle ruimte voor een nieuwe en meer eigen invulling van ons leven. Verder geeft de beperkte duur van deze levensfase de aanzet tot vragen over wat er hierna is.


De antwoorden op deze vragen worden duidelijk rond ons 21ste, 42ste en 63ste levensjaar en vormen de basis voor onze groei en ontwikkeling in de volgende fase. Rond ons 21ste levensjaar weten we doorgaans wat we willen en stappen we vol enthousiasme het leven van de volwassenen in. Rond ons 42ste kiezen we vaak voor veranderingen. Op basis van de kritische vragen over wat we tot nu toe hebben gedaan, kiezen we vaak voor een nieuwe baan, een vernieuwde of nieuwe relatie of voor een andere levenshouding. Rond het 63ste levensjaar weten we dat werken en leven op basis van verplichtingen ons beperkt in het doen en beleven van dingen die we echt diep in ons willen, kiezen we voor de weg naar een vrijer leven en gaan we nadenken over wat er na dit leven is.


Rond mijn 21ste besloot ik na tien jaar mijn priesterstudie te beëindigen en voor architect te gaan studeren. Het kloosterleven had me veel gegeven, maar diep in me wist ik dat ik me in alle opzichten met de wereld wilde verbinden, letterlijk en figuurlijk. Ik wilde aanraken, voelen en dingen letterlijk en figuurlijk vormgeven. Ik werd architect en daarna leraar, een vormgever van gebouwen en een vormgever van informatie.

Rond mijn 42ste besloot ik mijn huwelijk te beëindigen, het perspectief van groei en ontwikkeling erin was verdwenen. In mijn werk op de hogeschool had ik mijn functie als leraar ingeruild voor een beleidsfunctie en mede door het reflectieproces rond de scheiding ontdekte ik dat ik leraar wilde zijn, dat ik kennis en kunde wilde overdragen en dat ik niet dag in dag uit een regelaar wilde zijn. Ik verhuisde van een mooi kantoor met secretaresse weer naar de klas. En beide stappen, hoe moeilijk ze ook waren en soms moeilijk te begrijpen door omstanders, leverde weer een leven op vol perspectief. Ik kwam terug bij mezelf.

Rond mijn 63ste zette ik na mijn pensionering bij de hogeschool mijn advies- en freelance cursusactiviteiten voort, ondanks het feit dat alles in me riep om een leven op het rustige en stille platteland. Ik gebruikte allerlei argumenten om toch gewoon door te gaan. Het bracht extra geld in het laatje, mensen waardeerden mijn activiteiten en wellicht ontvluchtte ik ook de confrontatie met het zwarte gat dat ik bij vele van mijn tijdgenoten zag opdoemen. En toen werd ik ziek. Een gecompliceerde urineweginfectie met als gevolg maandenlange penicillinekuren leidde tot het inzicht dat ik niet goed bezig was. Ik had voor mijn 22ste tien jaar op het platteland geleefd, in de rust en het ritme van het kloosterleven. Daarna had ik me in het leven en de drukte van de wereld gestort en nu wilde alles in me weer terug naar de rust en het ritme van platteland. Iedere keer als we in de prachtige Franse kloosters door de kruisgangen liepen, herkende ik mijn zielsverlangen. Maar het zou nog vele jaren duren voordat we besloten definitief onze pied à terre in het centrum van Maastricht op te geven en permanent in ons huis in Frankrijk te gaan wonen. We gaven ons huis de naam ‘Le petit cloître’ (Het kleine klooster). Ik voelde me weer thuis.

 

Gelukkig zijn er in het levensproces evaluatiemomenten ingebouwd. We kunnen er omheen lopen, we zijn in alles vrij. Maar niets is er voor niets, ook vragen worden niet zomaar gesteld. Alles wat we tegenkomen, alles wat we ervaren is bedoeld om er aan en er door te groeien. Maar evaluatiemomenten zijn niet altijd gemakkelijk te herkennen. Vaak zijn het onbestemde gevoelens van onvrede, van niet lekker in je vel zitten. Het lijkt alsof er geen energie meer aanwezig is, we voelen ons futloos.

In de jaren voor mijn pensionering raakte ik burn-out. Mijn Arbo-arts vertelde me dat je burn-out raakt als je te weinig energie, voldoening uit je werk haalt. Je geeft alles en je krijgt te weinig terug, je brandt letterlijk op. Hij raadde me aan om eens goed na te denken wat de oorzaak hiervan was. Met behulp van een loopbaancoach ben ik er toen achter gekomen dat de zesjescultuur van de studenten niet paste bij mijn opvattingen over studeren: er helemaal voor gaan. Ik heb mijn activiteiten daarna verlegd naar adviesactiviteiten binnen en buiten de hogeschool.


Twee keer moest ik blijkbaar ziek worden voordat ik in de gaten had dat ik niet goed bezig was, dat ik niet deed wat ik eigenlijk echt wilde. Ik heb ontdekt dat de signalen al lange tijd aanwezig waren, maar dat ik ze wegwuifde omdat ik onzeker was over de consequenties. Ook ontdekte ik dat als we deze signalen ontkennen, de signalen steeds indringender, niet te ontlopen worden. Ziekte is zo’n indringend signaal. Natuurlijk zou ik dat signaal ook kunnen ontwijken, maar nu weet ik dat het dan alleen maar erger wordt, dat de ziekte dan chronisch wordt en misschien wel dodelijk. Als natuurlijke groei en ontwikkeling worden geblokkeerd, wordt het leven geblokkeerd. Ons lichaam en onze ziel zijn één.


Helaas moet ik constateren dat we in onze huidige cultuur vaak geen oog hebben voor het natuurlijke proces van groei en ontwikkeling. Zo leren we kinderen al vroeg rekenen en schrijven en vergeten dat er in de eerste zeven levensjaren alle ruimte zou moeten zijn voor ervarings- en gevoelsontwikkeling. Verstandelijk leren zou pas rond het zevende levensjaar aan de orde moeten komen. Hetzelfde zien we rond de vraag over wat pubers later willen worden. Pubers kunnen die vraag rond hun veertiende of vijftiende nog niet echt beantwoorden. Ze zijn er nog niet rijp voor. Vruchten plukken voordat ze rijp zijn, levert doorgaans geen vruchten op met een goede smaak.

Ook zien we in deze tijd vaak het verschijnsel dat studenten die hun beroepsstudie hebben afgerond, denken dat ze meteen carrière moeten gaan maken en dé baan van hun leven moeten hebben. Echt carrière maak je na je 42ste, dan pas ben je er echt rijp voor. De tijd daarvoor is er om je te ontwikkelen en wel zodanig dat je rond je 42ste de juiste capaciteiten, de juiste kennis, de juiste kunde en de juiste inzichten hebt om een baan of functie op een hoog niveau goed te kunnen invullen. We kunnen dan ook constateren dat vele ambitieuze jongen mensen vooraan in de dertig burn-out raken omdat ze voortdurend op hun tenen moeten lopen, meer willen dan ze kunnen. Natuurlijke groei en ontwikkeling hebben hun tijd nodig. Ongeduldig in de file staan, lost de file niet eerder op. Door ongeduldig te zijn doen we onszelf en onze ontwikkeling geweld aan. We lopen onszelf vaak voorbij.


We vinden in deze tijd dat alles alsmaar moet groeien, dat onze economie en winst elke jaar hogere cijfers moeten laten zien. Als een bedrijf dit jaar een geweldige winst heeft gemaakt, zijn we teleurgesteld als dat bedrijf het volgende jaar dezelfde winst maakt. In onze optiek moet groei volgens een rechte lijn omhoog lopen. Als we natuurlijke groei nader bekijken, zien we dat deze niet volgens een rechte lijn omhoog loopt, maar gekenmerkt wordt door een afwisseling van periodes van groei en dynamiek en periodes van rust en stabiliteit. Kinderen groeien niet elke dag een beetje, kinderen hebben groeistuipjes. Tulpenbollen zitten een tijdje rustig in de grond en als de tijd er rijp voor is, komen ze ineens naar boven. Ze ontwikkelen zich in alle rust onder de grond, ze bouwen eerst levenskracht op. Dynamiek én stabiliteit zijn essentiële kenmerken van het leven, van groei en ontwikkeling, van de kwaliteit van het levensproces. We ademen in en ademen uit, we zijn wakker en slapen, we zijn dynamisch en rusten uit, we verbinden ons met ons beroep en nemen er in het weekend en vakanties afstand van, we beminnen en worden bemind. Als we deze ritmes verstoren of als deze ritmes worden verstoord, gaat ons lichaam protesteren. En protesten moeten we serieus nemen. Er is blijkbaar iets mis.

Het leven is zo ingericht dat het ons niet alleen signalen geeft als het goed gaat, maar ook als iets niet goed gaat. Als we de dingen kunnen doen die we echt willen en fijn vinden, dan voelen we dat we lekker in ons vel zitten. En als er dingen zijn die niet goed gaan, als het leven wringt, merken we dat ook meteen. Vaak kunnen we dat gevoel niet meteen een plaats geven of merken we het niet eens op omdat het er langzaam is ingeslopen. Het zijn vaak anderen of een ziekte die ons erop attent maken. Niets is er voor niets, alles is er voor onze eigen bestwil.


Bij onze groei en ontwikkeling hoort ook het ontwikkelen van een openheid naar de signalen die gegeven worden. Er is zoveel hulp om ons heen om ons te steunen in het lopen van de door onszelf gekozen levensweg, maar we schenken er vaak geen aandacht aan of we zien de hulp niet. Als we de gordijnen gesloten houden, blijft ons zicht beperkt. Schuiven we de gordijnen open dan verruimen we ons zicht naar buiten.


Champlin-Frankrijk, oktober 2013

© Harrie Bielders