Harrie Bielders
Boeken, verhalen, gedachten .......
Gepensioneerd en wat dan?
Hij was in het begin van de zomer van 2004 ‘in de VUT gegaan’ en genoot met volle teugen van zijn nieuwe vrijheid. Er stond relatief veel minder in zijn agenda dan gewoonlijk en de zomer eindigde niet meer na de zomervakantie, maar pas als de herfst zich liet voelen. Vakanties bestonden niet meer, het leven was een grote vakantie en vakanties in hun huis in Frankrijk voelde als wonen in Frankrijk. Opeens waren er in plaats van weinig tijd en beperkte mogelijkheden een zee van tijd en alle mogelijkheden. Vooral op de maandagochtend besefte hij dit als hij het geluid van het drukke werkverkeer hoorde en de haastige stappen van de mensen die naar hun werk liepen. En als hij dan in Maastricht naar de bakker liep om vers brood te halen, genoot hij van zijn langzame pas en de ruimte in zijn hoofd om de wereld om zich heen rustig in zich op te nemen, te genieten van het prachtige weer of, bij slecht weer, zich te verheugen op de beschutting van hun appartement of van de bibliotheek waar hij de krant ging lezen. Hij snapte niets van het verhaal dat hij lange tijd geleden hoorde op het einde van een zomervakantie in Frankrijk. Hij schoof toen op een drukke parkeerplaats op een picknickbank aan bij een gepensioneerd echtpaar. Na van beide kanten verteld te hebben waar ze geweest waren, zei de man dat er nu een moeilijke tijd voor hem aanbrak. In het voorjaar en de zomer had hij zijn tuin en gingen ze op vakantie, maar in de late herfst en winter had hij niets te doen en verveelde hij zich nadat hij ’s morgens de krant had gelezen. Er straalde op dat moment aan die picknicktafel zo’n grote triestheid van deze man af en een zo grote machteloosheid van zijn echtgenote dat dit voorval voor altijd in zijn geheugen gegrift stond. Dit zou in zijn leven niet zo zijn.
Drie jaar na het ingaan van de VUT schreef hij op 2 juli 2007 in zijn dagboek:
‘Help, ik ben verdwaald, de weg kwijt! Lange tijd heb ik verlangd naar de zomer en nu hij er is, lijkt hij een grote woestijnvlakte’.
Hij kwam alsmaar weer een leegte tegen als hij ‘s morgens wakker werd, hij was iets kwijtgeraakt, er was iets niet meer wat er altijd wel was geweest. En alle troostende woorden en aanmoedigingen van mensen om hem heen, in de trant van ‘Je hebt toch veel hobby’s, je knutselt en tuiniert toch zo graag, je geeft toch cursussen in Frankrijk, je kunt toch weer een boek gaan schrijven’, losten de leegte niet op, integendeel, die voelde alsmaar pijnlijker omdat de troostende woorden buiten zijn gevoelslogica vielen.
Hij herinnerde zich vaak het verhaal van de man op de parkeerplaats langs de autoweg in Frankrijk. Nee, hij verveelde zich niet, maar alles wat hij deed, vulde wel de tijd maar niet zijn hart. Langzaam was de leegte in zijn leven geslopen en was de euforie van zijn nieuwe vrijheid verbleekt. En niets van alles wat hij over het zwarte gat na de pensionering had gelezen en gehoord, hielp hem om uit de leegte te ontsnappen. Hij had om zich heen veel mensen gezien die hun draai niet konden vinden na hun pensionering en had zich voorgenomen dit te voorkomen. Dus zoals bij elk probleem dat hij tegenkwam, stortte hij zich op het lezen hierover en zette hij een antenne op in zijn hoofd die alles opving wat hem hierbij zou kunnen helpen. Al dit weten hielp echter niet, ook niet zijn theorieën over groei en ontwikkeling, waarover hij zo enthousiast kon vertellen: dat aan elke nieuwe ontwikkelingssprong een overgangsgebied voorafgaat waarvan verwarring en zich verloren voelen kenmerken zijn en dat het belangrijk is door deze periode heen te gaan. Plots stelde weten niets meer voor, integendeel, het maakte het ervaren alleen nog maar pijnlijker door de onmacht ervan. Op allerlei manieren probeerde hij aan de leegte te ontsnappen, door naar Parijs te gaan, nieuwe klusprojecten op te pakken, maar toen hij uit Parijs terugkwam of de klus was geklaard, kwam de leegte weer terug en voelde die nog leger. Ze was niet te ontlopen.
Op een morgen zei hij tegen zijn vrouw: “Ik ben in een crisis”. Het uitspreken van dit zinnetje was een omwenteling, het voelde als een enorme opluchting. Toen begon hij te beseffen dat je een probleem pas echt kunt oplossen als je het erkent, aanvaardt.
Vanaf dat moment hielp alles wat hij had gelezen en wist over dit soort problemen opeens wel. Hij gebruikte het weten niet meer om het probleem weg te duwen, te omzeilen, maar om het op te lossen. Hij zette zich niet meer af tegen de ervaring van de man op de parkeerplaats en zijn vele ‘collega’s’ maar voelde zich één met hen. Hij had de leegte die allen tegenkwamen niet kunnen ontlopen, dus moest hij ze proberen te vullen. En plots kon hij er zelfs blij mee zijn, toen hij besefte dat hij gewoon in een heel natuurlijk proces zat, dat hij naar anderen zo vaak had proberen aan te geven met de uitspraak: ‘De emmer water moet eerst helemaal leeg zijn om weer gevuld te kunnen worden met fris water’.
En de emmer was heel vol geweest. Hij herinnerde zich nog heel goed wat zijn vrouw op een dag tegen hem zei: “Heb je wel in de gaten dat je elke avond tot elf uur zit te werken en ook nog in de weekenden!”. Ja, dat was waar, het was er langzaam ingeslopen. Naast zijn volle baan als docent aan de hogeschool was er een aantal freelance activiteiten ontstaan dat langzaam aan alsmaar was gegroeid. Op een gegeven moment werkte hij 60 uur per week, zat hij vaak ’s morgens om zes uur in de auto, was ’s avonds om acht uur thuis en reed hij ruim 40.000 km per jaar. En hij had er altijd goede argumenten voor: hij vond het leuk om te doen, mensen waren tevreden over zijn werk en het verdiende goed, waardoor ze hun huis in Frankrijk konden opknappen en sparen voor de aanvulling op zijn matig pensioen.
Hij had gedacht dat hij de overstap van dit drukke werkleven naar een niet-werkleven met dezelfde energie en hetzelfde resultaat zou doen. Want net zoals hij voor zijn werkleven was gemotiveerd, zo verheugde hij zich ook op zijn pensionering. Hun huis in Midden-Frankrijk was al vele jaren een plek waar hij tot rust kwam in de stilte van het platteland. Elke vrije week reden ze er naar toe. Het was voor hen het paradijs en stond voor de verwezenlijking van hun verlangen naar een plek en leven van niet meer moeten. En die plek van rust, stilte en niet moeten was het nog steeds, alleen kon hij niet omgaan met niet meer moeten. Hij realiseerde zich dat dat moeten ook structuur had gegeven aan zijn leven. Hij stond, toen hij nog werkte, vaak om half zes op om om negen uur in Deventer of Amersfoort te zijn. En waarom stond hij nu op?
In de periode dat hij erkende dat hij in een crisis zat, zag hij ook met enige schaamte hoe hij al vele jaren al zijn energie had gestoken in het ontlopen van het probleem dat niet te ontlopen was. Na zijn VUT had hij nog een aantal jaren zijn freelance activiteiten voortgezet met als argument dat hij het nog leuk vond om af en toe les te geven of organisaties te adviseren. Hij was toch nog niet afgeschreven, hij had toch nog veel kennis en ervaring die meer dan up-to-date waren. Dus sjeesde hij nog een aantal jaren in het voor- en najaar en de winter vele malen vanuit Frankrijk naar Nederland. Totdat hij opeens ziek werd en een gecompliceerde urineweginfectie bleek te hebben die heel lang aanhield. Omdat hij wist dat hij niet zomaar ziek was geworden en een ziekte ook vaak een teken is dat er in zijn zielenleven iets aan het vastlopen is, leidde zijn zoektocht naar een mogelijke achterliggende oorzaak, namelijk dat hij niet los kon laten. En dat moest hij volledig toegeven. Vaak stond hij in zijn keurige pak voor een groep cursisten of zat hij aan tafel bij managers van een bedrijf en dacht: ‘Lekker als ik straks weer thuis ben’. Hij was er met zijn hart niet meer bij. En toch bleef hij om onduidelijke redenen doorgaan en negeerde de vele negatieve signalen. Hij durfde de sprong in de leegte niet aan. De ziekte deed hem echter besluiten al zijn werkactiviteiten te beëindigen en het verassende was dat hij dit van harte deed. Het was een opluchting ondanks het feit dat zijn klanten het jammer vonden en hem probeerden ervan af te houden.
Toen brak er een tijd aan waarop hij nog meer dan na zijn VUT-intrede kon genieten van de ruimte in zijn agenda en zijn hoofd, ze hadden nu ook in het voor- en najaar en de winter alle vrijheid om te gaan en te staan waar ze wilden.
Een jaar later schreef hij in zijn dagboek: ‘Help, ik ben verdwaald, de weg kwijt’.
Het erkennen van de onontkoombare leegte deed hem nadenken over wat dat gevoel van leegte veroorzaakte, wat hij miste. Hij moest dit eerst weten om de leegte, de emmer weer te kunnen vullen met fris water. Heel langzaam ontrafelde zich de warwinkel van gevoelens en gedachten die rondom de leegte krioelden. Hij ontdekte dat de leegte er niet was doordat hij zijn beroepswerkzaamheden, waarin hij jarenlang al zijn creativiteit en enthousiasme had kunnen leggen, had beëindigd, maar doordat er opeens geen verder, geen nieuw doel, geen nieuwe passie meer was. Toen hij studeerde had hij als doel het diploma te behalen en daarna leuk werk te vinden. Als dat werk stopte of niet meer leuk was, streefde hij ernaar ander werk te vinden. En toen hij het werken, met een grote mate van routine en alsmaar moeten, niet meer leuk begon te vinden, verheugde hij zich erop niet meer te hoeven werken, te moeten maar te mogen. Heel zijn leven was, ook niet-beroepsmatig, een aaneengesloten opeen-volging geweest van doelen, van ‘daarna’s’, het streven van het een naar het andere doel. En nu? Zowel hijzelf als de omgeving hadden geen ander antwoord op deze vraag dan alleen het nietszeggende ‘Nu kun je en moet je genieten’. Maar waarvan?
Naast het feit dat de natuurlijke opeenvolging van doelen was gestokt, ontdekte hij dat er nog iets anders was dat de diepte van de leegte veroorzaakte. Hij realiseerde zich opeens dat hij bijna ongemerkt, verdoofd door de vaart van het leven, in de nadagen van zijn leven was beland, dat, doordat hij gewoon elk jaar een jaar ouder was geworden, de dood opeens heel dicht bij was gekomen. Hij werd zich bewust van deze sluimerende confrontatie toen hij, op de vraag van een vriendin: “Waar ben je momenteel mee bezig?” zichzelf hoorde antwoorden: “Met de dood”. Hij schrok van wat hij had gezegd en tegelijk was er dezelfde opluchting als op het moment toen hij had gezegd: “Ik ben in een crisis”. Een gedeelte van de leegte was dus de onontkoombare confrontatie met de dood. Langzaam was deze confrontatie steeds dieper in zijn leven binnengedrongen, niet alleen door de ingrijpende dood van zijn ouders, maar ook door de dood van vrienden en kennissen die nog jonger waren dan hij. En juist nu de drukte van het leven al deze en andere moeilijke vragen niet meer verdrong, was in de rust en stilte deze confrontatie niet meer te vermijden.
Langzaam aan begreep hij dat de gevoelde leegte van deze levensfase diepe gronden had. Hij stond op de drempel van de derde leeftijd en voelde dezelfde verwarring en onzekerheid die hij voelde rond zijn twintigste en rond zijn veertigste jaar. Het voelde als de derde puberteit. Hij wist, net zoals toen, wel wat hij niet meer wilde maar niet wat hij wél wilde en voelde zich eenzaam omdat hij het gevoel had dat niemand hem begreep. Alle goed bedoelde raad hielp hem niet, integendeel, het irriteerde hem, omdat het vinden van echte eigen antwoorden zo niet gaat. Net zoals toen was hij op zoek naar zijn diepe, eigen identiteit, die hij in de eerste puberteit nog niet kende en waar-van hij voelde dat hij die rond zijn veertigste en nu was kwijtgeraakt. En, net zoals toen, was er een diep verlangen zijn eerste en diepste dromen weer te kennen, de dromen van het jongetje dat hij was, het jongetje dat zich soms uit de drukte van het kinderleven terugtrok en op de schoorsteen klom van het schuurtje achter het huis en daar met de armen om de schoorsteenpijp over de wereld keek en mijmerde en verlangde naar iets wat hij niet kende, maar wel voelde.
Het beeld van het jongetje op de schoorsteen kwam de laatste tijd alsmaar weer terug in zijn gedachten. Het was alsof het jongetje hem iets te vertellen had, niet iets wat hij kon lezen of horen om zich heen, maar iets van diep in hem. Hij had ontdekt dat herinneringen dragers zijn van emoties. En het beeld van het jongetje op de schoorsteen bracht alle emoties bij hem terug die hij voelde toen hij daar zat.
De klim naar de bovenkant van de schoorsteen was niet moeilijk, de schoorsteen was niet hoog en erop zitten was niet griezelig. De gresbuis stak een heel stuk boven het metselwerk van de schoorsteen uit en daar kon hij zijn armen stevig omheen slaan. En dan was daar het overzicht over de wereld waarin hij leefde: de tuin, het stuk braakliggende land waar ze altijd speelden, gaten groeven en forten bouwden, vuurtje stookten en zich verstopten in de begroeiing, de boomgaard van boer Nolmans, waar ze stiekem appels en kersen plukten, de tuin van de buren die hij door de hoge haag anders niet kon zien, zijn hele wereld zag hij daar. En dan overviel hem een diepe rust. Het was net alsof het overzicht zijn leven ordende, hij weer wist waar hij was, waar zijn leven zich afspeelde. En omdat hij daar letterlijk boven zijn wereld zat, kon hij er ook even afstand van nemen. De wereld voelde daarboven anders dan als hij er beneden in was. Hij was daarboven meer zichzelf, voelde zichzelf meer.
De klim op het platte dak via het rek waarop de matten werden geklopt, was altijd een spannende gebeurtenis, vooral omdat de weg terug zo spannend was. Dan moest hij zich over de rand van het dak laten zakken en met zijn voeten naar de stang van het rek zoeken. Dat was altijd spannend, ondanks het feit dat hij zeker wist dat de stang er was en dat hij hem altijd weer gemakkelijk met zijn voeten vond. Dit was ook het beeld van waar hij nu verkeerde. Hij zocht naar een vaste ondergrond. Hij wist wel dat die er was, maar voelde hem nog niet.
Hij realiseerde zich nu dat ‘het jongetje op de schoorsteen’ in zijn leven altijd een heel belangrijke rol had gespeeld. De behoefte om af en toe letterlijk en figuurlijk afstand te nemen van de drukte en overzicht te hebben, was er altijd gebleven. Ze hadden hem op cruciale momenten geholpen zicht te krijgen op zijn situatie. Hij kwam dan, net als het jongentje op de schoorsteen, dichter bij zichzelf en zijn diepere dromen en verlangens en daardoor dichter bij wat hij moest doen. Het leidde tot een weten dat niets met zijn denken te maken had, maar met het plotseling krijgen van een inzicht, van een onver-wacht aanwaaiend antwoord: opeens was het weten er.
Nu wist hij dat in dat jongetje alles aanwezig was wat hij nodig had om te groeien naar dat wat hij wilde worden en zijn, het moest alleen ruimte en aandacht krijgen. En er waren vele fasen in zijn leven geweest waarin hij het had verwaarloosd. Maar gelukkig was de levenskracht van het jongentje altijd zo sterk geweest dat het zich altijd weer deed voelen, op het raam klopte van zijn verwarde of ingeslapen gevoel en om aandacht vroeg, en op dat moment de blijdschap in hem opriep van het terugvinden van zijn verloren zelf, het kostbaarste wat hij kende.
Het jongentje was een ondeugend jongetje. Hij moest vaak nablijven op school en hij haalde allerlei kattenkwaad uit, wat was af te leiden uit het feit dat hij vaak een pak voor zijn broek of om zijn oren kreeg en in de hoek moest zitten op zijn knieën. Hij herinnerde zich nog heel goed de afdrukken van de kokosmat in zijn knieën. Ook later op het internaat had hij de eerste jaren doorgaans een slecht cijfer voor gedrag. En dat ondeugende, maar niet vervelende jongetje, wilde priester worden. En ondanks het feit dat zijn vader dat, gezien zijn ondeugendheid, niet zag zitten, hield hij vol en ging na de lagere school naar het kleinseminarie.
Het jongentje hield van ‘toneel’, speelde circus en poppenkast voor zijn broers en zusjes en de kinderen uit de buurt. Een van de circusacts die hij zich herinnerde, was dat hij zijn jongste zusje optilde, met zijn benen hangend aan de stang van het mattenkloprek. Ook droeg hij vaak de mis op, waarbij zijn broers of zusjes voor misdienaar speelden en oude gordijnen als misgewaad dienden. De beelden die hem trokken naar het priesterschap waren de rituelen van de mis en van het preken. Hij zag zich vaak op de preekstoel staan en de mensen toespreken over allerlei belangrijke zaken.
En een preker was hij heel zijn leven geweest. Ondanks het feit dat hij na tien jaar met zijn priesterstudie was gestopt, had hij als docent meer dan 25 jaar gepreekt, het liefst voor volle collegezalen of voor allerlei groepen cursisten.
De behoefte om interessante zaken over te brengen, had er ook toe geleid dat hij een aantal vakboeken had geschreven en vele artikelen. Schrijven had altijd iets fascinerends voor hem gehad. Niet alleen het eindresultaat, een boek of artikel, speelde daarin een rol maar misschien nog meer het schrijven zelf. Dit vereiste een sfeer van rust en stilte, een teruggetrokkenheid in zichzelf. En natuurlijk moest hij voor een boek veel denken en lezen, maar het schrijven was veel meer dan het opschrijven van wat hij had bedacht, gelezen, gehoord, gezien, ervaren of ontdekt. Als hij een goede schrijfdag had, dan had hij het gevoel dat hij niet schreef, maar iemand anders. Als hij het stuk een dag later las, dacht hij vaak: ‘Heb ík dit geschreven?!’. Als hij schreef was hij er gewoon niet, vergat hij plaats en tijd en had geen gedachten. Alles was luisteren en kijken naar wat er in hem opborrelde en het proeven ervan. Dan voelde hij zich weer het jongentje op de schoorsteen en was hij meer dan gelukkig, hij was daar waar het goed was.
Ook de behoefte om zich terug te trekken in rust en stilte was er altijd gebleven. Na een drukke dag of tijd, riep alles in hem om rust en stilte, het schoorsteengevoel, waarvan hij de weldaad in alle omvang had leren ervaren tijdens zijn verblijf in het klooster van het klein- en grootseminarie. Misschien was het nog meer de afwisseling van levendigheid en rust en stilte en het natuurlijke ritme ervan tijdens de dag en de week dat hem zo dierbaar was geworden. Opstaan, bidden, eten, studeren, bidden, eten, buiten spelen, wandelen, sporten, studie, bidden, eten, recreëren en slapen, het was een afwisseling van allerlei soorten activiteiten en rust- en stilte momenten. Vaak voelde hij de intense kracht van deze sfeer weer als ze kerken en kloosters bezochten. Hij herinnerde zich nog tot op de dag van vandaag het moment waarop ze in de buurt van Florence een klooster bezochten. Toen zijn vrouw en hij de kloosterkerk binnenliepen, kwam hen vanuit de schemering van de kerk een monnik tegemoet, die hem heel vriendelijk aankeek. Deze blik op die plek deed een intens gevoel van heimwee in hem opkomen naar de sfeer van zijn kloostertijd. En dat gevoel was zo sterk dat zijn vrouw het voelde en er alles aan deed om hem zo snel mogelijk van die plek vandaan te krijgen, waar hij, na de drukte van Florence, de weldadige werking voelde van de rust en de stilte en de behoefte had zich daarin terug te trekken. Deze behoefte om zich na een drukke periode terug te trekken, letterlijk of figuurlijk, en weer even de monnik in hem de ruimte te geven, was er altijd gebleven. Ook nu, na zijn pensionering, was dit een belangrijk onderdeel van zijn levensritme geworden. Zij hadden er een aantal jaren geleden voor gekozen om hun huis in een dorp in Zuid-Limburg te verkopen en een appartement te huren in het centrum van Maastricht, waardoor ze nu al jaren een woonplek hadden midden in de drukte en levendigheid van de stad en een woonplek in een klein dorp op het stille en rustige Franse platteland. En nu ze alle vrijheid hadden, was er een heel natuurlijk ritme ontstaan van verblijven in de stad en op het platteland. Na enige tijd Maastricht en Nederland ontstond er vanzelf de behoefte om terug te gaan naar Frankrijk en andersom. En nu was hij zelfs in dat mooie ritme verdwaald, maar was gelukkig ook het kleine jongentje op de schoorsteen weer bij hem teruggekomen in zijn gedachten en gevoel, het kleine jongetje dat hem zo vaak weer op weg had geholpen.
Verdwaald als hij zich voelde, verlangde hij te weten wie hij in het diepst van zijn wezen was, wat zijn diepste dromen waren. Er waren twee belangrijke momenten in zijn leven geweest waarin hij datzelfde verlangen had gehad. Het waren de fasen rond zijn twintigste en rond zijn veertigste. Hij wilde proberen te achterhalen wat het was geweest wat hem in staat had gesteld zijn vastgelopen leven toen weer vlot te trekken. Rond zijn twintigste nam hij het besluit om na tien jaar op te houden met zijn priesterstudie en rond zijn veertigste besloot hij na bijna twintig jaar zijn eerste huwelijk te beëindigen. Ook toen was hij net zoals nu vastgelopen, voelde hij zich verdwaald in het leven en was hij op zoek gegaan naar het jongentje in zichzelf dat hem toen bewust had gemaakt van zijn diepste en meest essentiële verlangens die hij op dat moment en in die situatie blijkbaar niet in staat was te vervullen.
Ik ben Lodewijk.
Champlin-Frankrijk 2009.
Valkenburg, november 2015
Onlangs volgde ik nieuwsgierig het Tv-programma ’10 jaar ik vertrek’ en vond daarin de aanleiding om mijn verhaal uit 2009 af te ronden met de situatie en mijn gedachten van nu, november 2015, ruim 8 jaar nadat ik mijn dagboek schreef: ‘Help, ik ben verdwaald, de weg kwijt!’.
Wat er sinds 2009 aan belangrijke gebeurtenissen plaats vond, heb ik beschreven in het verhaal ‘Terugblik op 15 jaren Frankrijk’ dat eveneens in dit boek is te vinden: in 2011 geëmigreerd naar Frankrijk en permanent gaan wonen in ons huis dat we ‘Le Petit Cloitre’ (Het kleine klooster) noemde, het schrijven van het boek ‘Zeven vragen over het leven’, de scheiding in 2013 en het besluit om in 2014 weer te remigreren naar Nederland.
Als je de weg naar huis kwijt bent, zoek je intuïtief weer de weg er naartoe. Bij elke splitsing kies je een richting, op je richtingsgevoel, op de stand van de zon of het geluid dat je lokt naar de bewoonde wereld. Pas als je weer thuis bent, weet je welke weg je bent gegaan, welke omwegen je hebt gemaakt en welke aanknopingspunten je verkeerd of goed hebt geïnterpreteerd.
Ik ben nog steeds bezig zicht te krijgen op de weg van 2007 naar 2015 en dat kan ik in alle rust en met grote dankbaarheid en verwondering doen omdat ik inmiddels weer thuis ben gekomen, echt THUIS, thuis bij mezelf, thuis in mijn nieuwe woonplek, thuis in het prachtige Limburgse heuvelland, thuis in het natuurrijke Geuldal, thuis in het dorpse stadje Valkenburg, thuis in mijn moederstaal, dicht bij mijn kinderen, kleinkinderen en vrienden’, thuis bij en door degene die anderhalf jaar geleden liefdevol de armen om me heen sloeg en me weer datgene deed voelen waarvoor ik bijna 50 jaar geleden het klooster verliet, en thuis in het schrijven van verhalen en columns en in het opzetten en bijhouden van mijn eigen website.
Dankbaar ben ik voor de moed die ik had om, ondanks al mijn tegensputteren, alle onzekerheden, verlies, verdriet, onbegrip en de pijn die dat voor velen met zich meebracht, weg te gaan uit situaties waarin ik me niet meer gelukkig voelde. Dankbaar ben ik voor het feit dat ik geen mens ben voor grijs, voor middelmatigheid, voor ‘gewoon maar zijn gang gaan’ en voor de enorme drang om te LEVEN.
Op een gegeven moment kan leven voelen als overleven, voel je je niet meer thuis in je werk of in je omgeving, in datgene waarmee je je leven inhoud probeert te geven of ontdek je dat je in je relatie op een benauwende manier met elkaar bent vergroeid. Dan laat die drang naar leven, naar vrijheid zich in alle heftigheid gelden, althans bij mij. Om dan na alle vergeefse opfrispogingen in het diepe te durven springen, helpt de ervaring dat het na een chaotische en moeilijke periode iedere keer weer goed is gekomen en er weer sprake was van nieuw leven. Er kan niet echt iets nieuws ontstaan zonder het oude los te durven laten.
Ik ben dankbaar dat het leven me geleerd heeft mijn intuïtie te volgen en geduld te hebben en geen beslissing te nemen voordat die echt van binnen goed voelt. Zo ben ik, na mijn besluit om te vertrekken uit Frankrijk, in alle rust gaan zoeken naar een nieuwe woonplek in Nederland met aandacht voor de wensen ten aanzien van de woon- en leefomstandigheden in de fase van het ouder worden en met als ervaring het leven in de drukte van Maastricht en het wonen op het stille en rustige platteland van Frankrijk. In beide sferen miste ik op den duur de tegenpool, in de drukte de stilte en in de stilte de levendigheid.
Vanuit die aandacht en ervaring werd ik als het ware getrokken naar het Geuldal en Valkenburg. Al wandelend proefde ik sferen en omstandigheden en in de openheid van dat zoeken gebeurde er wonderen, werden er mogelijkheden aangereikt en vulde zich het zoeken op een wonderbaarlijke manier met een nieuwe woonplek en allerlei andere verrassingen. Alles past perfect.
Hetzelfde gold voor de inrichting van mijn nieuwe woonplek. Altijd vond ik ergens de dingen die ik zocht vanuit de houding: liever geen bank dan een bank die niet goed voelt. Trouw blijven aan mezelf en geen concessies doen loont.
Het leven heeft me geleerd dat trouw zijn aan mezelf een van de belangrijkste na te steven doelen is in dit leven, om niet te leven vanuit de verwachtingen, wensen of opvattingen van anderen, niet vanuit ‘de mode’ of vanuit ‘wat hoort’, niet vanuit ‘het erbij willen horen’, niet vanuit het hebben maar vanuit mijn diepste zijn waar de echte dromen en wensen liggen. En dat is niet gemakkelijk, want ook de drang om erbij te willen horen, om goedkeuring te krijgen, om aardig gevonden en gewaardeerd te worden, laat zich alsmaar weer gelden. Maar net zoals tussen overleven en leven heb ik de keuze tussen geleefd worden en leven.
Ik heb mogen ontdekken dat de drang naar bewustzijn, naar intens en diep willen ervaren en weten, de drang naar diepe verbondenheid en de drang naar vrijheid de drijfveren waren in mijn leven, ook om op de vele momenten dat ik vastliep en verdwaalde te durven springen in de leegte. Ik ben dankbaar dat ik dit leven zo mag beleven en leven.
Valkenburg, november 2015
© Harrie Bielders