Harrie Bielders
Boeken, verhalen, gedachten .......
Het verhaal van de olifant.
Over het Hindoeïsme, het Confusianisme, het Taoïsme, het Boeddhisme, het Jodendom, het Christendom en de Islam.
'Een wijze nam het woord en zei:
Zorg ervoor dat je verdraagzaam bent. Denk niet dat jij de enige bent die de wijsheid in pacht heeft.
Een tolerante mentaliteit maakt ons ruimdenkend tegenover het leven in de wereld.
Maar dat betekent nog niet dat alles gelijkwaardig is. Democratie is beter dan tirannie, rechtvaardigheid beter dan onrechtvaardigheid, liefde beter dan haat.
Van de ultieme waarheden, die met betrekking tot God of het Absolute, kan niemand een helder begrip hebben, niemand kan er aanspraak op maken, want ze gaan ons verstand te boven.
Wat per cultuur of beschaving wordt overgeleverd, is steeds slechts een onvolledig en beperkt gezichtspunt. Mensen die vastzitten in een dogmatische houding zijn daar allesbehalve van overtuigd, en hun hart kan het leven niet ootmoedig aanvaarden en werkelijk respect hebben voor de ander.'
Frédéric Lenoir, De Wereldziel, pag.134-135.
Inhoud.
3a. Het Vedisme.
3b. Het Brahmanisme.
3c. Het jonge Hindoeïsme.
3d. De betekenis van het Hindoeïsme.
4. Het Confucianisme.
4a. De betekenis van het Confucianisme.
5. Het Taoïsme.
5a. De betekenis van het Taoïsme.
6. Het Boeddhisme.
6a. De betekenis van het Boeddhisme.
7. Het Jodendom.
7a. De betekenis van het Jodendom.
8. Het Christendom.
8a. Het Protestantisme.
8b. De Oosters-orthodoxe Kerk.
8c. De Anglicaanse Kerk.
8d. Van hemels naar aards.
8e. De betekenis van het Christendom.
9. De Islam.
9a. Het Soennisme.
9b. Het Sjiisme.
9c. De betekenis van de Islam.
10. Reflecties en een blik op de toekomst.
1. Het verhaal van de olifant.
Op een dag roept de koning alle mensen die blindgeboren zijn bij elkaar en vraagt hen of ze weten wat een olifant is. Ze antwoorden dat ze dat niet weten, dat hen dat niets zegt. De koning vraagt hen of ze willen weten welke vorm de olifant heeft. In koor laten ze hem weten dat ze dat wel willen. Dan geeft de koning de opdracht aan zijn dienaren om een olifant te halen en vraagt de blinden het dier met hun handen aan te raken en te betasten. Sommigen betasten de slurf van de olifant en de koning zegt tegen hen dat dat een olifant is. Anderen betasten een oor, een slagtand, de kop, een flank, een dijbeen of de staart. Tegen iedereen zegt de koning dat dat een olifant is.
Vervolgens vraagt de koning hen of ze nu weten wat een olifant is. De blinde die de slurf heeft betast, zegt dat de olifant lijkt op een dikke liaan en de blinde die het oor heeft gevoeld is van mening dat hij lijkt op een bananenblad. Degene die de slagtand heeft gevoeld, zegt dat de olifant lijkt op een kegel. Hij die de flank heeft gevoeld, is van mening dat de olifant op een muur lijkt en degene die het dijbeen heeft betast, zegt dat hij op een boom lijkt. Degene die de kop heeft gevoeld, zegt dat een olifant op een kookpot lijkt en hij die de staart heeft aangeraak, is van mening dat hij op een stuk touw lijkt.
Iedereen vindt dat hijzelf de juiste mening heeft gegeven over wat een olifant is en dat de anderen ongelijk hebben en daardoor krijgen ze vervolgens enorm ruzie. De koning moet om de antwoorden lachen en zegt dat de olifant maar één lichaam heeft en dat de enorme ruzie is ontstaan doordat iedereen maar een bepaald deel van dat lichaam heeft gevoeld en denkt dat zijn ervaring de enig juiste is.
(Bron: De wereldziel, Frédéric Lenoir, pag. 28-29.)
Het bovenstaande is ook van toepassing op de aanhangers van de verschillende religies. Iedereen heeft een mening over het ongrijpbare ‘goddelijke’ en heeft er vanuit zijn beperkte voorstelling een mening over. En net zoals bij de blinden in het verhaal van de olifant, kan echter niemand aanspraak maken op de volledige waardheid.
Wel kunnen we proberen, door open te staan voor de verschillende meningen en deze naast elkaar te leggen, iets meer inzicht te krijgen in het mysterie van God, het Absolute, het Alles, de Wereldziel, Allah, Jahweh of welke woorden we hebben gegeven aan datgene wat alles overstijgt.
Ook kunnen we alle religies als onzin, als menselijke verzinsels bestempelen. Dit lijkt me echter iets te simpel en iets te gemakkelijk gezien het feit dat religies eeuwenlang mensen hebben geïnspireerd om hun weg te vinden in het oerwoud van het leven en een enorme bijdrage hebben geleverd aan het ontstaan van belangrijke culturen en gemeenschappen en aan maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen, kortom aan de welvaart en welzijn van ons allen.
Ook kunnen we religies verwerpen omdat ze vaak bronnen waren en zijn van onmenselijkheid, van tirannie en oorlogen. Maar verwordingen van inspirerende visies wil niet zeggen dat de oorspronkelijke ideeën niet goed zijn. Laten we het kind niet met het badwater weggooien.
Wij allen, jij, ik, hebben zoals de blinden in het verhaal van de olifant, opvattingen over hoe te leven. Ook wij maken daar ruzie over, voeren daar al eeuwenlang en nog dagelijks huiselijke, heilige en politieke oorlogen over omdat we onze eigen mening als het juiste zien en geen respect hebben en niet open staan voor de waarden van andere opvattingen, terwijl die ons zouden kunnen helpen om onze eigen beperkte visie te verbreden.
Ikzelf hang geen godsdienst, geen religie aan, maar het kennis nemen van hun gedachtegoed helpt me voortdurend om mijn eigen weg te zoeken en te vinden in het oerwoud van het leven en om een beetje meer inzicht te krijgen in de complexiteit ervan.
Mijn filosofieleraar zei dat de essentie van filosoferen twijfelen is, bereid zijn je eigen mening voortdurend in te ruilen voor een betere.
We hebben inspirerende levensvisies vaak verwrongen tot tirannieke godsdiensten en ideologieën en daardoor hebben zowel de aanhangers als tegenstander het zicht verloren op hun oorspronkelijke inhoud en waarden.
In dit boekje wordt op zoek gegaan naar de essentie, de oorspronkelijke visie van de zeven belangrijkste religies, naar wat ze gemeenschappelijk hebben en naar wat wij ervan kunnen leren.
Mijn ervaring is dat religies in essentie meer gemeen hebben dan dat ze van elkaar verschillen. De verschillen liggen doorgaans in tijdgebonden invullingen, interpretaties en uitdrukkingsvormen die vaak fanatiek in stand worden gehouden door onze neiging om vast te houden aan het bestaande omdat we het moeilijk vinden om mee te bewegen met de voortdurend veranderende omstandigheden, en om mensen die anders denken dan wij als tegenstanders, afvalligen of als vijanden te beschouwen.
We zijn allemaal zoekende. Laten we samen zoeken en alles wat we ontdekken op onze zoektocht delen en trachten te komen tot een gezamenlijke inspirerende visie. Laten we samen op zoek gaan wat ons in onze verscheidenheid bindt en zo eindelijk onze eeuwenlange oorlogen uitbannen.
2. Religies.
De moderne taalwetenschap leidt ‘religio’ af van het Latijnse ‘relegere’ met als vertaling ‘herlezen, overdoen, nauwgezet in acht nemen’ en sluit hierbij aan op de interpretatie van de Romeinse politicus en advocaat Cicero die religie zag als het voortdurend naleven van een religieuze plicht.
Religieuze plichten worden afgeleid van de heersende opvattingen over hoe we ons tot elkaar, de wereld en het spirituele moeten verhouden. Als daar verschillend over wordt gedacht, zullen ook de daarvan afgeleide normen, waarden, doelstellingen, ons dagelijks handelen en de gebruiken en rituelen van elkaar verschillen. Immers, zoals ook de verschillende politieke visies vertaald worden in verschillende partijprogramma’s en dus in verschillende visies over de na te streven manier van handelen, is dat ook het geval bij religies.
En dan begint het gekrakeel, zoals we dat vaak zien bij nieuwe politieke partijen, en ontstaan er binnen religies verschillende denkrichtingen en scheuringen zoals we bij de bespreking van de belangrijkste religies zullen zien.
Zoals onder andere politieke partijen, kunststromingen, onderwijsvisies en economische opvattingen zich profileren en institutionaliseren, zo is dat ook het geval bij religieuze groeperingen, en verworden inspirerende visies in de onderlinge strijd om ‘de waarheid’ vaak tot absolute normen en waarden, voorschriften en wetten. Immers als je jezelf wil profileren ten opzichte van de ander, vraagt dit om een duidelijk profiel waarin je je onderscheidt van de ander en bestaat de neiging de ander als een tegenstander, als een vijand te zien.
We zijn meesters in het ‘of-of-denken’, in het denken dat er maar één waarheid bestaat, maar één weg naar Rome. We zijn nog steeds als de blinden in het verhaal van de olifant.
We gaan op zoek naar het ‘en-en-denken’, naar het denken waarin verschillende visies naast elkaar kunnen bestaan en worden gerespecteerd, elkaar spiegelen en kritisch bevragen. De dialoog heeft op alle gebieden in het leven vele oorlogen voorkomen en beëindigd. De coalitiecultuur in de Nederlandse politiek heeft bewezen dat partijen met verschillende opvattingen een land prima kunnen besturen.
We gaan op zoek naar de oorspronkelijke, de nog niet geïnstitutionaliseerde visies van de belangrijkste religies, naar hun wortels en hun betekenis door de geschiedenis heen, want die verandert voortdurend en zal voortdurend veranderen omdat alles verandert. Het leven is veranderen en veranderen is leven. Als visies inspirerend willen zijn en blijven, zullen ze ons moeten inspireren in het leven van nu, in deze tijd, in deze situatie en die van morgen en overmorgen, zullen ze open moeten staan voor de ontwikkelingen waar het leven ons mee confronteert en ons helpen om op een goede manier met die ontwikkelingen om te gaan.
3. Het Hindoeïsme.
Elke religie is doorgaans ergens begonnen met een visie van een bepaalde visionaire persoon die mensen om zich heen verzamelde die zijn visie deelden en deze verder verspreiden: een steen wordt in een vijver gegooid en veroorzaakt een golfbeweging in steeds groter wordende kringen.
Het Hindoeïsme dat ontstaan is in India is echter niet precies terug te voeren naar een bepaalde persoon. Wel weten we dat een groep wijzen hierin een belangrijke rol heeft gespeeld die de hindoes rishi’s noemen, wat in het Sanskriet ‘zieners’ betekent. Ze werden beschouwd als personen die de goddelijke waarheid hebben ontvangen. Zij waren het die eeuwenoude overleveringen vastlegden in vier geschriften, de Veda’s, die de basis vormen van het Hindoeïsme.
De rishi’s ontwikkelde ook het yogasysteem: een manier om het lichaam soepel en beweeglijk te houden met als gevolg dat de geest ook soepeler wordt en gemakkelijker open staat voor intuïtieve ingevingen vanuit de geestelijke wereld. De geestelijke wereld was voor hen het eigenlijke thuis. De aarde beschouwden ze als een illusie, als niet de eigenlijke wereld waarin en waardoor de waarheid kan worden gevonden en die hun de mogelijkheden biedt om te groeien en zich te ontwikkelen. De eigenlijke wereld was de geestelijke wereld, de wereld van eenheid, de oerbron waaruit alles op aarde en de kosmos voortkomt en waarop de mens zich moet richten en zich mee moet proberen te verbinden.
Zoals kinderen in het begin nog verbonden zijn met de wonderbaarlijke wereld waar ze vandaan komen en waar we als volwassenen vaak naar terug verlangen, zo waren de eerste volkeren intens verbonden met de geestelijke wereld en werden ze na verloop van de tijd, net als kinderen, steeds aardser en verloren ze langzaam de natuurlijke band met de geestelijke wereld en verloren ze zo, zoals beschreven in het verhaal van Adam en Eva, het aardsparadijs van onschuld en onbevangenheid. Naar die verloren wereld ging hun verlangen uit ondanks het feit dat het een onomkeerbaar proces was. Ze hadden moeite om zich met het aardse leven te verbinden.
Op dit moment bevinden we ons in een fase van de geschiedenis waarin we als mensheid het dieptepunt hebben bereikt van de gerichtheid op het aardse en losgeraakt zijn van onze geestelijke oorsprong. Dit tijdperk wordt dan ook wel ‘het ijzeren tijdperk’ genoemd. Maar net zoals we in ons leven een ontwikkeling doormaken van een natuurlijke onbevangenheid, van een speelse, intuïtieve en open gerichtheid van het kind naar een steeds grotere, bijna dwangmatige gerichtheid op de materiële wereld en vervolgens naar een steeds toenemende gerichtheid op het spirituele, op onze zielenwaarden zoals welzijn en betrokkenheid, zo zal dit ook het geval zijn in de ontwikkeling van de mensheid.
We zijn de weg verloren omdat we ons echte levensdoel zijn kwijtgeraakt. We zijn verdwaald op aarde omdat we ons hebben afgesloten van ons verleden en onze toekomst. We zijn verdwaald in de materiële wereld en weten niet meer waar we echt thuis zijn.
Maar langzaam beginnen we in te zien dat onze zoektocht naar geluk niet ligt in het alsmaar vergroten van onze welvaart maar in het welzijn van ons allen, in verbondenheid met elkaar en met de aarde en dat er meer is tussen hemel en aarde, dat er meer is dan alleen het hier en nu, het aardse en de aarde, en dat we maar een zandkorrel zijn in het heelal en een seconde van de eeuwigheid. Er zal een tijd komen waarin we ‘hemel’ en aarde weer verenigen tot een twee-eenheid: de aarde als de weg en de ‘hemel’ als doel.
Het Hindoeïsme ontstond in een tijd waarin de mensheid aan het begin stond van de veraardsing. Mensen zagen het leven op aarde nog niet als de weg om zichzelf als zielewezen te ontwikkelen. Latere godsdiensten zouden dit wel in toenemende mate doen.
3a. Het Vedisme.
Niet alleen is de exacte oorsprong van het Hindoeïsme niet vast te stellen, maar ook de precieze ontstaansperiode. In ieder geval zijn de Veda’s rond 1200 voor Christus geschreven. Zij vormen de basis van de eerste stroming van het Hindoeïsme: het Vedisme.
Veda betekent ‘weten’, dat wil zeggen heilige kennis die berust op goddelijke openbaringen. Deze kennis wordt als volstrekte waarheid aanvaard en vormt de basis voor alle handelen.
Binnen het Vedisme staat het brengen van offers centraal. In het streven naar de verbinding met de geestelijke wereld worden offers gezien als een uiterts belangrijke manier om een verbinding tot stand te brengen tussen de godheid, het ‘Oer-ene’, en de kleine, schuldige mens. Het brengen van offers wordt gezien als een verlossingsweg, een manier om het aardse te ontstijgen en zich te verbinden met de geestelijke wereld, wat gezien wordt als het levensdoel.
3b. Het Brahmanisme.
Tussen ongeveer 1000 en 500 voor Christus ontwikkelt zich het Brahmanisme dat zijn naam ontleent aan de opperkaste van priesters, de Brahmanen, die het godsdienstige leven beheersten. Ze worden gezien als de goden op aarde.
In het Brahmanisme staat het offer niet meer centraal als de verbindingsweg met de geestelijke wereld, maar wordt het een onderdeel van de rituelen die het dagelijkse leven structuur geven en de verbinding met de geestelijke wereld uitdrukken. Het accent komt te liggen op het krijgen van inzicht, het zoeken naar datgene wat achter de verschillende verschijnselen ligt, wat ons leven draagt en wat de kern is van het menselijk leven. Inzicht wordt verkregen door meditatie en wordt beschouwd als de weg naar verlossing.
In deze periode komt het menselijke denken tot ontwikkeling, zoals dat gebeurt bij kinderen vanaf hen zevende levensjaar.
De opvattingen die aan deze ontwikkeling ten grondslag liggen, worden vastgelegd in de Oepanishads die een aanvulling zijn op de Veda’s. Belangrijk hierin zijn de ideeën rondom ‘Samsara’, de kringloop van wedergeboortes, en ‘Karma’, de onvermijdelijke gevolgen van ons handelen in de opeenvolgende levens. De gevolgen van ons handelen bepalen de omstandigheden waarmee we in een volgend leven te maken krijgen. In dit leven ligt de basis voor het volgende leven. Door goed te handelen kunnen we tot een beter levenslot komen.
Terwijl de grote massa zich vooral richtte op het verbeteren van hun levenslot in opvolgende levens door een goede manier van handelen, waren er een aantal mensen dat aan het rad van wedergeboorte wilden ontsnappen door onthechting, ascese, zoals Gautama Boeddha en Mahavira. Zij waren de grondleggers van respectievelijk het Boeddhisme en het Jaïnisme.
Het Boeddhisme wordt in een volgend hoofdstuk beschreven. Belangrijke concepten van het Jaïnisme zijn de leer van geweldloosheid, het geloof in reïncarnatie en verlossing en het ontsnappen aan het rad van wedergeboorte door ascese: het beteugelen van hartstochten en begeerten.
Hoewel de aanhangers van het Jaïnisme maar een klein gedeelte van de Indiase bevolking uitmaken, heeft het een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de Indiase cultuur, filosofie, kunst, architectuur, wetenschap en politiek. Zo heeft het bijgedragen aan het geweldloze Indiase onafhankelijkheidsstreven van Mahatma Gandhi.
In de Indiase cultuur speelt het kastenstelsel een heel belangrijke rol. Vanuit een lange voorgeschiedenis kreeg het kastenstelsel de vorm waarin de mensen in vier kasten werden ingedeeld:
Naast deze kasten is er een groep mensen die tot geen enkele kaste behoort, de zogenaamde onaanraakbaren, ook wel paria’s genoemd. Zij doen het vuile werk, zoals het werk van slagers en leerlooiers: werk dat een Hindoe niet mag doen omdat het leer van een koe komt die als heilig worden beschouwd. Ook werken ze met afval en zijn ze huursoldaten.
Bij de verschillende kasten horen verschillende achternamen. Namen geven dus aan tot welke klasse je behoort. Je afkomst bepaalt dus de klasse, de rang binnen de maatschappij en het werk dat je mag doen.
De hoogste klasse van de priesters nam het historisch gegroeide kastenstelsel op in de heilige geschriften waarmee ze haar machtpositie beschermde. Door goed te leven wordt de ziel telkens in een hogere kasten wedergeboren en de mens moet zonder protest zijn plaats in een bepaalde kaste accepteren.
Het bovenstaande laat zien dat mensen religies vaak hebben gebruikt om hun eigen belangen veilig te stellen en mensen te onderdrukken, om ervoor te zorgen dat ze niet mondig worden en zich niet gaan verzetten tegen de structuren waarvan de machthebbers profiteren.
In veel tijden werkten de religieuze elite vaak samen met de groepen die de macht hadden, zoals de adellijke elite en industriëlen, om mensen arm en dom te houden. De emancipatiestrijd van de gewone man rekende tijdens de Franse revolutie van 1789 dan ook genadeloos af met zowel de adel als de Katholieke clerus.
Het kastenstelsel staat momenteel vooral in de steden sterk onder druk door de algemene emancipatorische ontwikkelingen, maar het oude systeem wordt doorgaans vervangen door een nieuw klassenstelsel: dat van de rijken en de armen. Ook op het platteland komt er steeds meer verzet tegen het onmenselijke kastenstelsel en wel voornamelijk door de kastelozen.
3c. Het jongere Hindoeïsme.
In het begin van onze jaartelling ontstaan de twee grote epische gedichten: Mahabharata en Ramajana. Hierin komen we in aanraking met de derde weg van verlossing, namelijk die van de genade.
Stonden bij het streven naar verlossing eerder het streven naar goed handelen en inzicht/wijsheid door meditatie centraal, nu komt er een derde weg waarbij de goden de mens de uiteindelijke verlossing brengen doordat de mens is toegewijd aan het Hogere Bestaan door gebed en rituelen: de weg van devotie.
Uiteindelijk kent het Hindoeïsme dus drie wegen die leiden naar verlossing, naar het ontsnappen uit de voortdurende kringloop van wedergeboorten (samsara), waarbij de ziel (atman) uiteindelijk teruggaat naar Brahman waaruit deze ooit is voortgekomen.
De verschillende wegen worden door verschillende groepen bewandeld en sluiten elkaar niet uit. Iedere hindoe beschouwt de weg die hij heeft gekozen als de meest geschikte voor hem, maar ontzegt niemand het recht om een andere weg te bewandelen.
Deze tolerantie bestaat ook ten aanzien van het Boeddhisme, maar verhinderde niet de strijd met de Islam die minder tolerant was en rond de elfde eeuw India binnendrong, waarbij een belangrijk twistpunt is gelegen in het feit dat hindoes geen rundvlees eten en moslims geen varkensvlees. De twistpunten tussen hindoes en moslims leidde in 1947 tot het ontstaan van een islamitisch Pakistan en een hindoestaans India. Dit loste echter het probleem niet op omdat er in India nog steeds miljoenen moslims wonen.
Met het kolonialiseren van het Indische subcontinent in de zestiende eeuw door eerst de Portugezen, later de Fransen en uiteindelijk de Engelsen kwamen de Hindoes in aanraking met de westerse cultuur en het Christendom. Deze kolonialisering woelde de Indische maatschappij dieper om dan eerdere invasies ooit hadden gedaan.
Zoals binnen alle religies ontstonden er door de tijdgeest en de invloed van buiten ook binnen het Hindoeïsme voortdurende nieuwe zienswijzen, interpretaties en stromingen. Het Hindoeïsme is meer dan welke religie, veelkleurig en vol tegenstellingen, wellicht mede door de grote mate van respect en tolerantie voor de keuze van de weg die ieder individu bewandelt. Het gevolg is dat het huidige Hindoeïsme niet eenduidig is te definiëren. Toch zijn er een aantal gemeenschappelijke kenmerken te noemen:
1. Een hindoe erkent het gezag van de Vedische geschriften, de Veda’s. Wie dat gezag verwerpt stelt zich buiten het Hindoeïsme, zoals Boeddha deed, de grondlegger van het Boeddhisme.
2. De meeste hindoes vereren maar één God en geloven dat andere goden zijn doordrongen van die Ene God en de verschillende aspecten van Hem vertegenwoordigen en dat daarom iedere god afzonderlijk verering verdient.
3. De belangrijkste goden zijn:
4. Het Hindoeïsme kent de vier purushartha's of doelen in het leven:
5. Elke hindoe beschouwt de koe als een heilig dier en zal haar niet slachten en eten.De koe is mede heilig omdat het de mens voorziet van melk en werkkracht op het platteland. Volgens velen zou zonder de koe de mens geen bestaansrecht hebben gehad in het oude India en had het Hindoeïsme zich niet kunnen verspreiden.
Veel hindoes eten niet alleen geen koeien, zij eten helemaal geen vlees en zijn vegetariër. Sommigen eten wel kip en vis en zijn geen strikte vegetariërs, maar ook deze groep kiest om op gezette tijden te vasten en zich van vlees te onthouden.
6. Het kastenstelsel is typerend voor het Hindoeïsme, ondanks het feit dat het onder druk staat.
7. De leer van reïncarnatie en karma speelt een centrale rol binnen het Hindoeïsme. Het lot van mensen in dit leven wordt bepaald door hun handelen in vorige levens. Men kan het lot verbeteren door goed te handelen volgens de hindoewetten.
8. Algemeen verbreid is de opvatting dat de tijd en de daaraan verbonden levens eindeloos ronddraaien als een wiel, waardoor de hindoes minder haast hebben dan de meeste westerlingen die alles in één leven proppen. Ook schikken zij zich gelatener in hun lot.
Het feit dat het streven naar een beter levenslot in een volgend leven een individuele aangelegenheid is, betekent vaak dat er geen grote bereidheid is tot gezamenlijke acties voor het verbeteren van het lot van lijdenden, armen en onderdrukten. Gelukkig zien we ook mensen als Gandhi die in staat zijn om oude tradities te verbinden met een moderne inzet voor vrede en gerechtigheid, wat aangeeft dat het Hindoeïsme voortdurend in beweging is.
9. Binnen het Hindoeïsme zijn, net zoals in vele andere godsdiensten, twee grote stromingen te onderscheiden, de zogenaamde exoterische en de esoterische.
Exoterisch betekent buiten, uiterlijk, wat algemeen toegankelijk is. De exoterische religiestroom is als volksreligie verbonden met rituelen, ceremonieën, vieringen, gebed en de erkenning en in achtneming van de geboden en verboden.
Esoterisch betekent innerlijk, naar binnen of geheim. De esoterische weg is een mystieke weg, de weg naar binnen, zoals die binnen de christelijke religies bewandeld wordt door monniken, nonnen en kluizenaars. Deze weg wordt vaak begeleid door een goeroe, een spirituele begeleider die de processen van deze weg kent.
India herbergt veel asjrams: leefgemeenschappen en ontmoetingsplaatsen voor mensen die deze esoterische weg willen bewandelen. Vanaf de jaren zestig waren dat plaatsen waar ook veel westerlingen naar toegingen, waaronder de Beatles, om kennis te nemen van de hindoeïstische zienswijze op het leven en om zich te verdiepen in oosterse meditatietechnieken, zoals de Transcendente Meditatie van Maharishi Mahsh Yogi, die meer dan zes miljoen mensen wereldwijd hebben geleerd.
3d. De betekenis van het Hindoeïsme.
4. Het Confucianisme.
Het Confucianisme is een Chinees ethisch en filosofisch systeem dat gebaseerd is op het gedachtegoed van Confucius, alias Meester Kong Fuzi, die leefde tussen 551 en 479 voor Christus. Hij zag zichzelf niet als een profeet die iets nieuws bracht maar als een zoeker naar kennis die oude wijsheden terug in de herinnering bracht.
Het Confucianisme heeft grote invloed gehad op de geschiedenis en de cultuur van onder andere de Oost Aziatische landen China, Korea, Vietnam en Japan. In China was het Confucianisme de officiële ideologie, de staatsreligie van onder andere het keizerrijk van de Chinese Handynastie. Het Confucianisme is namelijk een praktische leer met als doel om een stabiele en vreedzame samenleving te creëren. Keizers hadden er niet alleen baat bij om stabiliteit in het keizerrijk te bevorderen, maar vonden het Confucianisme ook aantrekkelijk omdat het stelde dat de burgers gehoorzaam moesten zijn aan het gezag, aan de machthebbers. ‘Kinderlijke gehoorzaamheid’, Xiao, is een van de zes belangrijke deugden van het Confucianisme.
De kerngedachte van het Confucianisme is dat als iedereen de juiste levenshouding heeft, zich goed gedraagt en een verantwoorde levenswijze heeft, de wereld ordelijk en stabiel zal zijn, vanuit het inzicht dat hemel en aarde, mens en natuur een kosmische eenheid vormen. Als een van deze vier geen recht wordt gedaan, stort zowel het leven op aarde alsook de hele kosmos in.
Het Confucianisme is een optimistische leer omdat het ervan uitgaat dat ieder mens van nature door oefening en inspanning een goed mens kan worden. Om een goed mens te worden zijn een aantal belangrijke deugden nodig die ontwikkeld moeten worden en die gebaseerd zijn op de grondregel van Confucius: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’:
1. Menselijkheid, altruïsme: Ren.
Dit betekent dat iedereen bij het maken van een beslissing rekening moet houden met iedereen die met die beslissing te maken krijgt, zodat die allen ten goede komt en dus niet slechts het belang van één persoon, familie of land wordt gediend.
2. Kinderlijke gehoorzaamheid: Xiao.
Dit houdt in dat een kind zijn ouders liefde, trouw en zorg is verschuldigd. Kinderlijke gehoorzaamheid staat hoog aangeschreven omdat het een vorm van liefde is waarbij men soms zijn eigen wil moet laten varen uit respect en ontzag voor de anderen.
Wat voor de kinderen ten opzichte van de ouders geldt, geldt ook voor de vier andere belangrijke relaties: heerser en onderdaan, man en vrouw, oudere en jongere broer, ouderen en jongeren.
Dit lijkt op ongelijkwaardigheid maar Confucius benadrukt het principe van wederkerigheid dat onder punt 6 wordt besproken. Zo bepaalt de vader wel de studie en het beroep van zijn zoon, maar dient daarbij wel rekening te houden met zijn talenten en interesses.
3. Rechtvaardigheid: Yi.
Dit betekent niet handelen uit eigen belang als het ook niet het belang van anderen is en een rechtvaardig iemand beschouwt het belang van anderen ook als zijn eigen belang. Als een rechtvaardig rijk iemand bij een hongersnood graan verdeelt onder de armen om er voor te zorgen dat zij overleven, dan kan dat er ook voor zorgen dat de armen niet zijn bezittingen gaan stelen of in opstand komen. Rechtvaardigheid dient het belang van anderen en van jezelf.
4. Fatsoen: Li.
Dit houdt in anderen fatsoenlijk en hoffelijk te benaderen en nooit te spreken zonder eerst te hebben nagedacht, waardoor conflicten voorkomen worden en er sprake kan zijn van een harmonieuze verstandhouding. Dit geldt voor gezinsleden, families en naties.
5. Trouw: Chung.
Dit betekent je inzetten voor je familie, je gemeenschap en je land. Dit kan bijvoorbeeld door een beroep uit te oefenen dat de gemeenschap ten goede komt of door liefdadigheid, diensten die niet door de overheid worden verleend.
Ook betekent Chung dat het nodig is om bepaalde tradities en rituelen te respecteren en uit te voeren, zoals bijvoorbeeld de voorouderverering. Deze is gebaseerd op de gedachte dat ieder mens onderdeel uitmaakt van de stroom van generaties voor hem en na hem. Het is gebruikelijk om in tempels geld te offeren zodat de voorouders in het hiernamaals voldoende geld hebben. De goede verzorging van de voorouders door middel van oeroude rituelen moet er toe leiden dat de gestorvenen zich van hun kant inzetten voor het welzijn van de levenden.
6. Wederkerigheid: Shu.
Het Confucianisme ziet mensen minder als aparte individuen, maar eerder als personen die deel uitmaken van een complex web van relaties waarbinnen iedereen zijn rol vervult met wederzijds respect voor elkaar. Zo moeten kinderen hun ouders gehoorzamen, maar moeten ouders hun kinderen goed opvoeden en met liefde behandelen. En zo moeten burgers loyaal zijn aan hun land en de wetten naleven, maar moeten de overheden zorg dragen voor veiligheid, economische stabiliteit en rechtvaardigheid.
Het oorspronkelijke esoterische Confucianisme dat vooral gericht was op het eigen handelen, veranderde in latere tijden in een meer exoterische vorm, waarin Confucius als een godheid wordt vereerd en tempeldiensten, priesters en gebedsrituelen een belangrijke plaats kregen.
Sinds de culturele revolutie van 1966, waarna China de communistische Volksrepubliek China werd en het Confucianisme samen met het Taoïsme en het Chinese Boeddhisme als staatsreligie werd verbannen, is de directe invloed van het Confucianisme sterk afgenomen. Het heeft China echter wel gevormd tot wat het nu is en heeft diepe sporen nagelaten in tradities, gebruiken en wetten, zeker op het platteland.
4a. De betekenis van het Confucianisme.
1. Het Confucianisme legt de nadruk op de mens als groepswezen. Er was nog geen sprake van de ontwikkeling van de mens als individu zoals dat in onze tijd het geval is. Maar zoals vaak bij nieuwe ontwikkelingen schiet de huidige individualisering door naar vormen van egoïsme en hedonisme waarin mensen zich niet meer mede verantwoordelijk voelen voor het reilen en zeilen van de groep, gemeenschap en de maatschappij als geheel, waardoor onder andere het wereldbedreigende klimaatprobleem is ontstaan en de alsmaar groeiende kloof tussen rijk en arm. Alleen een herwaardering van het Confuciaanse inzicht kan ons redden, namelijk dat hemel en aarde, mens en natuur een kosmische eenheid vormen en dat als een van deze vier geen recht wordt gedaan zowel het leven op aarde alsook de hele kosmos instort.
Hierbij kunnen een eigentijdse vertaling van de 6 beschreven deugden een rol spelen evenals het overnemen van de belangrijke plaats van moraliteit en levenswijsheid in het Confuciaanse onderwijs.
2. China kende naast het Confucianisme het Taoïsme dat in dezelfde tijd als het Confucianisme ontstond en het Chinese Boeddhisme dat in de eerste eeuw na Christus door keizer Ming-ti als derde staatsgodsdienst werd erkend. Deze drie religies leefden altijd tolerant en vredig naast elkaar. Deze tolerantie was mogelijk omdat alle drie de religies geen dogma’s kennen die verdedigd moeten worden en omdat geen van deze religies zich baseren op heilige en geopenbaarde boeken.
De drie Chinese religies worden gezien als drie wegen naar hetzelfde doel. Ze houden zich alle drie bezig met de moraal van een goede levenswijze waarin ze wezenlijk niet echt van elkaar verschillen. Ze willen dat de kosmische harmonie die in de geestelijke wereld heerst, op aarde wordt weerspiegeld in het goed handelen binnen de menselijke relaties waarin mensen terecht komen bij hun geboorte.
De keizers werden gezien als de vertegenwoordigers van de hemel op aarde en hadden als zodanig de opdracht om de waargenomen kosmische harmonie op aarde mogelijk te maken. Alle drie Chinese religies stonden in dienst van dit streven naar harmonie.
Van dit vreedzaam samengaan van religies was en is in vele delen van de wereld al eeuwen geen sprake meer. Tot op de dag van vandaag woeden er godsdienstoorlogen en worden mensen gediscrimineerd en vermoord omdat ze een andere religie aanhangen. Het verhaal van de olifant is helaas nog springlevend. In China is bewezen dat het ook anders kan, dat religies met respect voor elkaar naast elkaar kunnen functioneren.
3. Het streven naar harmonie had tot gevolg dat er een grote weerstand bestond tegen vernieuwingen en veranderingen omdat deze het verbreken van de bestaande orde inhoudt.
Deze neiging tot conservatisme is helaas ook zichtbaar binnen alle grote religies. Ze bewegen niet of maar zeer moeizaam mee met de veranderende stroom van het leven en de geschiedenis. Wil iets groeien, zich ontwikkelen en tot bloei komen dan is verandering essentieel, zoals we die zien bij de groei en ontwikkeling van kinderen.
5. Het Taoïsme.
Het Taoïsme is een Chinese, mystieke, filosofische en religieuze stroming die gebaseerd is op het gedachtegoed van Lao Tse, een keizerlijke archivaris die leefde tussen ongeveer 604 en 507 voor Christus en die zijn functie opgaf en zich terugtrok in de stilte van de natuur om zich te wijden aan meditatie.
Twee andere belangrijke personen binnen het ontstaan en de ontwikkeling van het Taoïsme waren Zhuangzi en Leizi.
Het Taoïsme ontwikkelde zich naast het Confucianisme en het Chinese Boeddhisme. Het overlapt deels deze filosofieën en het ontwikkelde zich tot een internationaal invloedrijke religie met eigen taoïstische tempels, priesters en heilige plekken.
Het Taoïsme ontleent haar naam aan het centrale begrip ‘Tao’ dat ‘De weg’ betekent, de weg die we creëren terwijl we hem gaan. Alles wat we doen en de wijze waarop we ons leven leven, beïnvloedt onszelf en alles om ons heen. Volgens Lao Tse is er een goede en een verkeerde weg.
‘Goed’ betekent dat we afgestemd zijn op de wereld om ons heen, ermee in contact staan en er op de juiste manier op reageren zodat we een weg scheppen en lopen waarop wij en alle mensen kunnen floreren.
‘Verkeerd’ betekent het tegenovergestelde: alleen maar mikken op ons eigen succes en macht, ongeacht hoe het met andere mensen en de wereld gaat. Die weg is verkeerd omdat deze op de lange duur ons leven en dat van anderen niet ten goede komt en zal bedreigen.
De werkelijkheid is volgens het Taoisme dan ook niet staties en kan via zijn voortdurende bewegelijkheid leiden tot een perfecte harmonie. Binnen deze beweeglijkheid spelen tegenpolen een belangrijke rol, polariteiten die in een voortdurende interactie vertonen: yin en yang:
Polariteiten zijn niet in conflict met elkaar maar vormen een twee-eenheid, ze bestaan niet zonder elkaar. We weten niet wat licht is als we niet het donker kennen, we kunnen geen geluk ervaren als we niet ongelukkig zijn geweest. We weten niet wat boven is zonder een besef van beneden te hebben en we weten niet wat liefde is als we niet ervaren hebben wat haat is. Door kennis te nemen en het ervaren van de tegenpolen kunnen we een keuze maken voor de goede weg.
De ineenstrengeling van het lichte en donkere gedeelte in het symbool yin-yang geeft de twee-eenheid weer. Zo vormen het mannelijke en vrouwelijke samen een nieuwe dynamische eenheid, vormen licht en donker het ochtendgloren en hoge en lage tonen een muziekstuk.
De stip in het lichte en donkere gedeelte symboliseert dit dynamisch proces. De twee-eenheid beweegt, is dynamisch en uit zich voortdurend in iets nieuws.
Leven is beweging, dynamiek, uitwisseling en verandering. Als we op de goede manier meebewegen met alle bochten, dalen en bergen, leidt dit naar harmonie in onszelf en in de wereld.
Een belangrijk begrip binnen het Taoïsme is Wuwei: niet-doen. Dit idee betekent niet dat we niets moeten doen, maar dat we niets moeten afdwingen, dat we moeten openstaan voor elke situatie en deze als uitgangspunt nemen voor ons handelen. Wat ons overkomt, bepalen we doorgaans niet, wel wat we ermee doen, hoe we ermee omgaan.
Aanbevolen wordt om met ‘een lege geest’, onbevooroordeeld in het leven te staan. Deze houding wordt aangeduid met ‘wuxin’. Een taoïst probeert zich niet te verzetten tegen de loop der dingen, maar daar spontaan maar wel bewust in mee te gaan.
In het Taoïsme wordt de wereld gezien als het resultaat van een spontane en doorgaande evolutie van kosmische energie (Qi) en materie die we niet kunnen dwingen, maar waardoor we ons wel kunnen laten meevoeren. Dit kan door ons te verbinden met de natuur, door stil te zijn, stil te staan, niets-doen en rust te vinden, om zo onszelf te vinden en te leren kennen en inzicht te krijgen in de principes, structuren en wetmatigheden van mens en natuur waardoor we ons kunnen verbinden met deze kosmische energie en de spontane beweging van het leven. Zo kunnen we de kracht van het evolutieproces in onszelf laten werken, de kracht van ‘de weg’ die zichtbaar aanwezig is als we net geboren zijn en we nog alles spontaan doen en ons niet afvragen hoe, wat en waarom we dingen doen. Het is onze opgave om één te zijn met de weg (Tao) omdat we er, of we willen of niet, deel van uit maken.
Binnen het Taoïsme wordt onder andere de nadruk gelegd op het afzien van betrokkenheid bij de wereld en het streven naar de bevrijding van het aardse, waarbij ook hoort dat sociale relaties moeten worden losgelaten, wat afwijkt van wat binnen het Confucianisme wordt voorgestaan. Ook ligt er een sterke nadruk op meditatie en mystiek en, zoals al eerder aangegeven, op het goed handelen van het individu. Van een goede vorst wordt dan ook verwacht dat hij het voorbeeld geeft door een ethisch wijze man te zijn.
Uit deze mystieke, meditatieve religie kwam een volksreligie voort met kerken, priesters en monniken en een godenwereld met naast hemelgod Yu-huang onder andere Lao Tse zelf als godheid. In deze exoterische vorm van het Taoïsme is maar weinig terug te vinden van het oorspronkelijke esoterische Taoïsme, zoals dat het geval is bij de meeste religies. Van iets van de hemel worden ze iets van de aarde.
5a. De betekenis van het Taoïsme.
6. Het Boeddhisme.
Het Boeddhisme ontleent haar naam aan Boeddha wat ‘Verlichte’ betekent en de erenaam is die Siddharta Gautama kreeg van zijn volgelingen als de prediker van de boeddhistische leer.
Boeddha leefde van 560 tot 480 voor Christus en stamde volgens overleveringen uit een voorname familie in Noord-India. Hij trouwde zoals gebruikelijk, kreeg een zoon en leefde een weelderig leven aan het hof van zijn vader die de bestuurder was van een gebied aan de voet van de Himalaya, het huidige Nepal.
Toen hij in aanraking kwam met de buitenwereld en daar met lijden, ziektes, ouderdom en dood werd geconfronteerd, verliet hij, aangetrokken door het leven van een asceet die hij had ontmoet, vrouw en haard en begon een ascetische zwerftocht om erachter te komen wat de oorzaken waren van de ellende, het gezwoeg en de zinloosheid die hij om zich heen zag. Er wordt verteld dat hij na jaren van zwerven, onthouding en meditatie in het zevende jaar, mediterend onder een boom, de staat van verlichting vond en antwoorden kreeg op al zijn vragen. Daarna begon hij zijn inzichten uit te dragen, verzamelde leerlingen om zich heen en zette zo het wiel van de leer in beweging (zie symbool), de leer van liefde en mededogen, gebaseerd op vier edele waarheden:
1. Het juiste begrip, inzicht.
- Begrijpen wat lijden is.
- De oorzaak van het lijden begrijpen.
- De opheffing van het lijden begrijpen.
- Het pad begrijpen dat leidt tot het opheffen van het lijden.
2. De juiste gedachten, de juiste intenties.
- De gedachten van het verzaken van zelfzucht.
- De gedachten van welwillendheid en liefdevolle vriendelijkheid.
- De gedachten van geweldloosheid, harmonie en mededogen.
3. Juist spreken.
- Onthouding van het vertellen van leugens.
- Onthouding van het spreken van lasterlijke taal.
- Onthouding van het spreken van harde woorden.
- Onthouding van onzinnig gepraat.
4. Juist handelen.
- Onthouding van doden.
- Onthouding van nemen wat niet gegeven is.
- Onthouding van seksueel wangedrag
5. De juiste wijze van levensonderhoud.
- Geen handel in wapens.
- Geen handel in slaven en prostitutie.
- Geen handel in levende wezens voor vleesproductie
en slachterij of iedere ander handel in wezens.
- Geen handel in vergif.
- Geen handel in bedwelmende middelen.
6. De juiste inspanning.
- Het vermijden van slechte gedachten en heilloze zaken die nog
niet in je opgekomen zijn.
- Het overwinnen van slechte gedachten en heiloze zaken die reeds in
je opgekomen zijn.
- Het opwekken en ontwikkelen van heilzame zaken en
goede gedachten die nog niet in je opgekomen zijn.
- Het tot groei brengen van heilzame zaken en
goede gedachten die reeds in je opgekomen zijn.
7. De juiste indachtigheid, juiste meditatie en juiste mindfulness.
- Bewustzijn van het lichaam en van jezelf.
- Bewustzijn van gevoelens en van jezelf.
- Bewustzijn van de geest in en van jezelf.
- Bewustzijn van mentale objecten, van dat wat er speelt, je bezighoudt, namelijk:
8. De juiste concentratie.
- Op de ontvangen wijsheid.
- Op de wijsheid die je ervaart.
- Op de wijsheid die voortkomt uit zelfinzicht.
Het achtvoudig pad wordt gezien als de weg van het midden. Boeddha leert zijn volgelingen namelijk dat ze twee wegen moeten vermijden, namelijk de weg van het zoeken naar aardse bevredigingen en de weg van de extreme ascese, van extreme onthouding die hij als zelfkwelling bestempelt. Tussen deze wegen loopt de weg van het midden, de weg van het achtvoudige pad.
De acht stappen van dit heilige pad hoeven niet in een bepaalde volgorde gelopen, gevolgd te worden, maar afhankelijke van de situatie. De acht stappen versterken en ondersteunen elkaar. Zo leidt moreel gedrag tot wijsheid, wijsheid leidt tot concentratie en moreel gedrag, en concentratie leidt tot moreel gedrag en wijsheid.
Als we ons het gedrag dat bij de verschillende stappen hoort hebben eigen gemaakt, is het mogelijk verlichting te bereiken, wat inhoudt:
- we zien de werking van de geest die ons gevangen houdt in lijden;
- we zien de weg van de geest die leidt naar het opheffen van het lijden;
- we zijn bevrijd uit onze begeerte;
- we zijn bevrijd van lijden;
- we bereiken het nirwana, de staat van heiligheid;
- het wiel van wedergeboorten staat stil;
- het individuele zelf lost op en we maken deel uit van het eenheidsbewustzijn,
de Boeddhanatuur, van de essentie, de oerenergie die aanwezig is in alles wat bestaat.
Een hulpmiddel op de weg naar verlichting is meditatie. Boeddha heeft twee meditatietechnieken onderwezen. Bij ‘samatha’ concentreren we ons op een klank of een visualisatie, waardoor de geest tot rust komt. Bij ‘vipassana’ geven we onze aandacht aan alles wat er tevoorschijn komt in ons bewustzijn: lichaamssensaties, gedachten en gevoelens. Hierdoor krijgen we inzicht in de aard van onze geest, in wat we allemaal denken en voelen en in de werkelijkheid zoals we die zien en beleven.
Het Boeddhisme maakt een duidelijk onderscheid tussen het leven als monnik en het leven als leek. De monniken kunnen zowel in een kloostergemeenschap leven als als kluizenaar. De regels zijn gericht op een strenge zelfcontrole en waarschuwen voor de verzoekingen van een zinnelijk leven. Monniken moeten drie belangrijke waarden in acht houden, namelijk armoede, het celibaat en vredelievendheid en mogen geen bezittingen hebben en moeten daarom bedelen om zichzelf te voeden. Dit bedelen bestaat echter nu nog alleen binnen bepaalde boeddhistische stromingen.
De weg van de monniken wordt gezien als ‘het kleine voertuig’, Hinayana genoemd, en vormt de esoterische stroming binnen het Boeddhisme waarin gehandeld wordt vanuit een eigen diep inzicht en overtuiging die ontstaan na grondige studie en een naar binnen gekeerdheid. Deze weg is de moeilijke weg naar zelfverlossing en wordt gezien als de oorspronkelijke weg van het Boeddhisme.
Naast deze moeilijke weg ontstond later de exoterische stroom, Mahayana genoemd wat ‘het grote voortuig’ betekent. Deze weg was makkelijker toegankelijk en verbonden met rituelen en bedoeld voor de leken.
Binnen ‘het grote voertuig’, Mahayana, neemt ‘de bodhisattva’ een centrale plaats in. Dit is een verlicht mens die voor zichzelf het beëindigen van de kringloop van levens op aarde uitstelt om andere mensen bij te staan op de weg van verlossing. Het doel van de bodhisattva is mee te werken aan het verlossingsproces van de gehele mensheid. Vandaar ‘het grote voertuig’. Mensen worden als het ware in het kielzog van de bodhisattva meegenomen op de weg naar verlichting, terwijl de monnik die ‘het kleine voortuig’ belichaamt, alleen en op eigen kracht die weg moet zien te vinden.
De plaats van de bodhisattva binnen de weg van ‘het grote voertuig’ getuigt van het grote belang van mededogen dat Boeddha predikte, de kracht van betrokkenheid op andere mensen, op dieren en op de natuur.
6a. De betekenis van het Boeddhisme.
1. Het Boeddhisme geeft het leven hier op aarde een duidelijk doel, namelijk het bereiken van verlichting en alles wat dat inhoudt. Zij verbindt ons leven hier op aarde met een hoger doel.
Wij hebben dat hogere doel veelal verloren en weten daarom niet goed meer wat we met dit leven aanmoeten.
Daarnaast voelen we ons niet meer hecht verbonden met de gemeenschap waarin we leven en hebben we geen gemeenschappelijk doel meer. Een bedrijf dat geen duidelijk doel heeft of een doel waarmee de medewerkers zich niet verbonden voelen, is gedoemd ten onder te gaan. Wat betekent dit voor ons die geen echt levensdoel hebben en ons niet hecht met elkaar en de aarde verbonden voelen in een gemeenschappelijk streven?
2. Het achtvoudige pad wijst een uitgebreide en gedetailleerde weg om het levensdoel te bereiken en een goed mens te worden.
Doordat wij vaak wars, afkerig zijn van levensregels die ons worden voorgehouden en die veelal betrekking hebben om op een respectvolle en liefdevolle manier met elkaar en de aarde om te gaan, zien we een verschraling van de aandacht voor moraliteit en levenswijsheid zowel in de thuissituatie als in het onderwijs, wat automatisch leidt tot een vervlakking van de algemene moraal.
3. Het Boeddhisme kent aan de bodhisattva een belangrijke plaats toe in de samenleving, namelijk mensen bij te staan op hun levensweg. Ze verankert hiermee het belang en de kracht van betrokkenheid op andere mensen, de dieren en de natuur in de samenleving. Deze betrokkenheid hebben we nodig om onze huidige wereldproblemen op te lossen.
4. Het Boeddhisme biedt meditatie als middel om te komen tot bewustwording en inzicht, om even te ontsnappen aan de hectiek van alledag en ruimte te maken voor rust en reflectie. Net zoals de afwisseling van slapen en wakker zijn noodzakelijk is voor ons functioneren, is het ook noodzakelijk om de stroom van onze gedachten en gehaast af en toe stop te zetten, stil te zijn en stil te staan, te reflecteren over of wat we doen wel dat is wat we willen doen en of dat goed is voor onszelf, onze naasten en de wereld: meditatie als weg naar zelfkennis en groei.
Het is een positieve ontwikkeling dat steeds meer mensen in de huidige tijd de waarden van meditatie en reflectie gaan zien en ervaren.
7. Het Jodendom.
Het Jodendom is naast het Christendom en de Islam een van de zogenaamde Abrahamitische religies omdat ze alle drie terug te voeren zijn op Abraham als stamvader.
Volgens overleveringen verwekte Abraham bij zijn slavin Hagar zijn oudste zoon Ismaël, van wie vele eeuwen later Mohammed afstamde, de grondlegger van de Islam.
Vijftien jaar na de geboorte van Ismaël verwekte Abraham bij zijn vrouw Sara zijn zoon Izaäk. Uit deze zoon komt via Jacob en diens 12 zonen het joodse volk en de joodse religie voort.
Jezus, de grondlegger van het christendom, stamt eveneens af van Izaäk. Abraham wordt dan ook in alle drie de religies vereerd.
Volgens rabbijnse overleveringen leefde Abraham, wat ‘grote vader’ betekent, rond 2000 voor Christus in Mesopotamië, het Tweestromenland van de Eufraat en Tigris, een gebied dat het midden vormt van het huidige Irak en het noordoosten van Syrië. Hij verzette zich tegen de heersende godendienst waarin meerdere goden werden herkend en aanbeden. Hiermee werd de basis gelegd voor een monotheïstisch denken dat het bestaan van maar één God kent en dat een vaste plaats kreeg binnen het Jodendom, het Christendom en de Islam.
God sloot een verbond met Abraham en hij werd geroepen met zijn familie zijn geboorteland te verlaten en naar Kanaän te gaan, een gebied ten westen van de Jordaan in het huidige Israel, en zegde hem toe dat zijn nakomelingen zijn uitverkoren volk zouden zijn. Als teken van het verbond liet Abraham zichzelf en alle mannelijke leden van het gezin besnijden, wat leidde tot de traditie dat alle joodse jongentjes op de achtste dag na hun geboorte worden besneden. Deze besnijdenis werd niet overgenomen door het latere Christendom, maar wel door de Islam.
Met de sluiting van het verbond tussen God en Abraham begint in feite de joodse religie en de geschiedenis van God en zijn uitverkoren volk.
Het jood zijn is niet afhankelijk van of je de joodse godsdienst aanhangt maar is een geboorte-, een afstammingskwestie. Je bent automatisch een jood als je moeder joods is.
Toen in Kanaän een hongersnood uitbrak, gingen Abrahams kleinzoon Jacob en zijn kinderen naar Egypte. Daar werden zij en hun nakomelingen een tijd lang als slaven gebruikt waarna God Mozes stuurde om het terug te leiden naar hun thuisland Kanaän. Op weg daar naartoe ontving Mozes op de berg Sinaï de Thora die het fundament zou vormen van de joodse wetten en tradities.
De Thora bestaat uit vijf boeken die 613 geboden en verboden bevatten en onder andere het scheppingsverhaal, de verhalen van de zondvloed, de ark van Noach en van de toren van Babel en hoe de mensheid is ontstaan en zich heeft ontwikkeld.
De joden hebben een eigen kalender die begint bij de schepping die volgens hun traditie plaats vond in het jaar 3761 voor Christus.
De meeste religieuze joden volgen niet alleen de Thora maar ook de Misjna, Midrasj en Talmoet waarin de wetten en tradities die mondeling werden overgeleverd, zijn vastgelegd. De huidige rabbijnse voorschriften, de Halacha, zijn gebaseerd op een combinatie van de Thora en de mondeling overgeleverde voorschriften. Er bestaan ook joodse groepen die zich alleen richten op de geschreven tekst van de Thora.
De Thora maakt ook deel uit van de Hebreeuwse Bijbel, waarin tevens de teksten van profeten zijn opgenomen, zoals die van de opvolger van Mozes, Josua. Naast de Thora en ‘de Profeten’ maken een verzameling teksten, waaronder geschiedenis, psalmen, spreuken en klaagliederen, deel uit van de Hebreeuwse Bijbel: de Tenach of Tanach.
Ondanks een grote verscheidenheid aan geloofsprincipes hebben de meesten veel gemeenschappelijk en is er een brede tolerantie voor de verschillende theologische opvattingen. De belangrijkste joodse geloofsbeginselen zijn:
Joden die volgens de joodse traditie leven, eerbiedigen een groot aantal plichten/geboden en gebruiken, zoals:
Zoals bij alle religies het geval is, bestaan er binnen het Jodendom verschillende stromingen die als orthodox, conservatief of liberaal bestempeld kunnen worden met ieder weer verschillende substromingen. De verschillen liggen in de manier waarop en de mate waarin wordt vastgehouden aan de Thora en de andere geschriften en de mate van bereidheid om mee te groeien met de algemene maatschappelijke ontwikkelingen. Dit bepaalt de mate van geslotenheid of openheid van de verschillende stromingen.
De diversiteit is niet alleen het gevolg van het verschillend denken over en de interpretatie van de basisgeschriften, maar ook van de geografisch-culturele invloeden die de joden ondergingen na het verlaten van Israel ten gevolg van oorlogen en vervolging, de joodse diaspora genoemd.
Volgens de Hebreeuwse Bijbel begon de diaspora, de verstrooiing, met de ondergang van het koninkrijk Juda vanaf 586 voor Christus. De Babylonische veroveraar Nebukadnezar II voerde leden van de elite in Babylonische ballingschap en toen Nebukadnezar Jeruzalem belegerde vanaf 587 voor Christus, vluchtte een deel van de bevolking naar Egypte. Na de vernietiging van Jeruzalem werd de rest van de bevolking in ballingschap meegevoerd. In Babylon gingen de Judeërs in afgesloten nederzettingen wonen, zodat ze hun tradities en religie binnen een omgeving met een ander geloof konden bewaren. Ergens in deze periode is het gebruik van de hebreeuwse term Jehoedi gewijzigd van ‘inwoner van Juda’ naar ‘Jood’. De term Jodendom werd vervolgens de aanduiding voor de specifieke levenswijze, gebruiken en godsdienst van joden die tussen andere bevolkingsgroepen als minderheid leefden en vaak een andere juridische status hadden dan de bevolkingsgroepen waartussen ze woonden.
Vanuit Babylonië en Palestina verspreidde de joodse diaspora zich in de volgende eeuwen via Syrië naar Klein-Azië naar Mesopotamië , het arabische schiereiland naar Centraal-Azië. In de tijd van het Griekse Hellenisme waren de meeste joodse nederzettingen te vinden in Egypte. Daarnaast waren er nederzettingen in Cyrenaica aan de noordkust van Afrika, in havensteden in het oostelijke Middellandse Zeegebied, langs de Zwarte Zee en uiteindelijk ook in Rome.
Al vóór de verwoesting van de tweede joodse tempel in Jeruzalem door de Romeinen in het jaar 70 woonden er meer joden in de diaspora dan in Palestina. De grootste verspreiding is hoogstwaarschijnlijk het gevolg van de mislukte Bar Kochba-opstand in 135 die door de romeinen werd neergeslagen. Deze keer verspreidde de joden zich over bijna de gehele wereld, zoals in Noord-Afrika, Europa, Europa, Azië en later ook Amerika.
Het Jodendom kent geen bindende catechismus, dogma’s of formeel overeengekomen religieuze geloofspunten zoals het Christendom.
Zoals al aangehaald, ben je joods als je een joodse moeder hebt. De eisen ten aanzien van bekering tot het Jodendom zijn dan ook niet een belijdenis, maar voor mannen de besnijdenis en het zich houden aan traditionele regels. Toch worden in orthodoxe joodse kringen sommige beginselen, zoals bijvoorbeeld het erkennen van de goddelijke oorsprong van de Thora, zo belangrijk gevonden dat het openlijk verwerpen van deze beginselen een rede kan zijn om die persoon als afvallige te bestempelen.
7a. De betekenis van het Jodendom.
1. Van de joodse denker Maimonides is een van de geloofsregels: ‘De Messias komt en ofschoon hij talmt, is hij elke dag te verwachten’. Deze regel getuigt van de geworteldheid van het geloof in de komst van de Messias en in een tijdperk van vrede, gerechtigheid en liefde. Dit geloof heeft de joden altijd en nu gesteund in alle vervolgingen die ze hebben meegemaakt en meemaken.
Het Jodendom is daarom een hoopvolle religie, die gelooft in een betere wereld als iedereen leeft volgens de regels van deugdzaamheid ten opzichte van de medemens en God.
In de westerse wereld ontbreekt vaak deze hoop, een visie die ons inspireert om met zijn allen te streven naar een wereld waarin vrede, gerechtigheid en liefde heerst. Het kortetermijndenken overheerst de aandacht voor de lange termijn. Het bewustzijn ontbreekt onvoldoende dat ons dagelijks handelen niet alleen vandaag en morgen bepaalt maar ook de toekomst op de lange termijn. Daarom is er vaak onvoldoende bereidheid te investeren in de verre toekomst, daarvoor offers te brengen en ons door moeilijke periodes heen te worstelen.
2. Er zijn weinig volkeren die zich vanuit hun afkomst onderling zo verbonden voelen als de joden en die in al hun verscheidenheid in religieuze opvattingen en meegenomen culturen vanuit de verschillende landen in de wereld, in staat zijn vredig samen te wonen, zoals joden vanuit heel de wereld dat doen in Israel.
In de huidige tijd van vluchtelingenstromen en integratieproblemen zou dit een voorbeeld moeten zijn.
3. De grote joodse verbondenheid heeft helaas ook zijn keerzijde. Vanuit een lange geschiedenis van vervolging ligt voortdurend de neiging op de loer om een slachtofferrol aan te nemen, om zich voortdurend bedreigd te voelen en om weinig kritisch te zijn ten opzichte van het eigen handelen. Deze houding belemmert het oplossen van de historisch gegroeide spanningen in en rondom Israel. Er zal voor de joden geen messiaanse periode, geen tijdperk van vrede, gerechtigheid en liefde komen zolang het Joods-Palestijnse vraagstuk niet is opgelost. Er daarvoor is meer nodig dan hoop.
Het zich bedreigd voelen is een probleem dat wij in deze tijd overal tegenkomen bij nationalistische en op de eigen groep gerichte stromingen. Het is noodzakelijk onze horizon te verbreden en ons bewust te worden van het feit dat we allemaal mensen zijn die allemaal hetzelfde willen, namelijk vrede, geluk en liefde. Aan deze verbondenheid ontbreekt het vooralsnog in deze tijd en wereld.
8. Het Christendom.
Het Christendom heeft zijn basis in de persoon van Jezus, de zoon van Maria en Jozef, die geboren werd in Nazareth, een plaats in Noord-Palestina in Israel. Over zijn precieze geboortedatum bestaat geen duidelijkheid. Wel staat vast dat hij werd geboren tijdens de Romeinse regeerperiode van Herodes de Grote die over Judea heerste van 37 tot 4 jaar voor de christelijke jaartelling.
De naam ‘Christendom’ is afgeleid van ‘Jezus Christus’. Christus betekent ‘de gezalfde’ of ‘de gewijde’ en is een soort titel die Jezus kreeg als de verkondiger van een nieuwe leer.
Het leven van Jezus wordt beschreven in het nieuwe testament, in de verhalen van zijn apostelen Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes, 4 van de 12 apostelen die Jezus als zijn naaste leerlingen, discipelen koos.
Apostel betekent ‘boodschapper van Christus’. Deze titel kregen de leerlingen toen ze naar de dood van Jezus als zijn opvolgers werden beschouwd die verantwoordelijk waren voor de verspreiding van zijn leer, het Christendom, een nieuwe religieuze beweging die vele aanhangers zou krijgen.
De zendingsweg van Jezus begon in Galilea nadat hij was gedoopt in de rivier de Jordaan en daar zijn discipelen had gekozen die eenvoudige vissers waren op het meer van Galilea. Hij trok met zijn leerlingen door het land, verkondigde zijn leer van liefde en vergevingsgezindheid, verrichtte wonderen, bemoedigde mensen, vergaf zondaars en sprak liefdelozen vermanend toe.
Zijn gedrag en leer werden kritisch bekeken en botsten met opvattingen van een belangrijke joodse gemeenschap, die van de Farizeeën. Deze waren zeer behoudend en hielden zich strikt aan de joodse wetgeving. De botsing van opvattingen leidde uiteindelijk, mede doordat de Romeinen niet hielden van onrust, tot de dood van Jezus door ophanging aan het kruis, nadat een van zijn leerlingen, Judas Iskariot, hem had verraden en overgeleverd aan de Romeinen. Na de dood zou Jezus uit zijn graf zijn opgestaan en ‘ten hemel zijn opgerezen’.
Een belangrijk onderwerp in het Jodendom was de komst van de Messias. Deze ‘koning der joden’ zou de joodse gemeenschap in vrede verenigen. Voor de aanhangers van Jezus was de joodse Jezus de redder, de Messias en de incarnatie van God, maar volgens de joden kan een mens niet tegelijk mens en goddelijk zijn. Dit en andere meningsverschillen waren het begin van de splitsing tussen het Christendom en het Jodendom dat nog steeds diep geworteld is, mede door het feit dat christenen de joden vaak de dood van Jezus aanrekenden.
Volgens het Christendom zal Christus een belangrijke rol spelen in het ‘Laatste Oordeel’, de dag waarop over alle mensen een oordeel geveld zal worden, en wel als de goddelijke voorzitter, na eerst de wereldheerschappij van de antichrist te hebben vernietigd. Dan zullen alle doden uit hun graven herrijzen en samen met de dan nog levenden het loon voor hun levenswandel ontvangen. Naast de duivel en zijn gevallen engelen worden de mensen die God hebben afgewezen en zich onrechtvaardig hebben gedragen verbannen naar de 'buitenste duisternis' waar 'geween en tandengeknars is' en zij voor altijd zijn afgesneden van Gods tegenwoordigheid. Mensen die zich hebben gericht op God en rechtvaardig hebben geleefd, zullen worden opgenomen in de hemel en God zal in hun midden wonen.
Volgens de christelijke bijbel heeft God een boek,’ het Boek des levens’, waarin de daden van mensen worden bijgehouden, op grond waarvan ze in het hiernamaals wel of niet voor de hemel bestemd zijn.
Ook binnen de Islam wordt Jezus gezien als de Messias, wat betekent dat hij naar de hemel is gegaan en terug zal komen om de rest van zijn leven hier af te maken en de aarde te zuiveren van afgodendienaars. Moslims zien Jezus als een profeet en ontkennen zijn goddelijkheid evenals zijn dood door mensenhanden. Judas Iskariot zou om te boeten voor zijn verraad, de gedaante van Jezus hebben aangenomen en in zijn plaats zijn gekruisigd. Jezus zou na de nacht van de overlevering aan de Romeinen naar de hemel zijn gegaan.
De christelijke leer is vastgelegd in ’de Bijbel’, een van meest invloedrijke en meest verspreide boeken in de wereld.
De Bijbel bestaat uit twee delen, namelijk het Oude en het Nieuwe Testament. Het Oude Testament stamt uit de hebreeuwse tijd en maakt ook deel uit van de joodse bijbel Tenach en heeft al lange tijd voor Christus zijn vorm gekregen. Ondanks het feit dat het Oude Testament deel uitmaakt van de christelijke bijbel, achten christenen zich niet gehouden aan de joodse wetten uit het Oude Testament. Bij het ontstaan van het Christendom was dit een van vele splijtzwammen tussen het Joden- en het Christendom.
Het Nieuwe Testament bevat de vier zogenaamde evangeliën die, zoals al gezegd, het levensverhaal van Jezus vertellen en de namen kregen van de apostelen Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes.
Daarnaast bevat het Nieuwe Testament ‘de Handelingen van de Apostelen’, een aantal brieven dat de apostelen Paulus, Jacobus en Petrus schreven aan hun volgelingen en het profetische boek ‘Openbaringen’ dat dingen onthult die verborgen waren en vertelt over gebeurtenissen die zullen plaatsvinden.
Naast de Bijbel kent de Rooms Katholieke Kerk dogma’s, absolute waarheden, zoals de onfeilbaarheid van de Paus en de onbevlekte ontvangenis van Maria. Dogma’s bevatten een absolute waarheid. Het verwerpen van dogma’s kan leiden tot excommunicatie, uitsluiting.
Verder kent de Katholieke Kerk encyclieken, gewichtige pauselijke documenten waarin de leer met betrekking tot een bepaald levensaspect wordt uiteengezet.
Niet alle geschriften uit de eerste eeuwen van het Christendom zijn opgenomen in de Bijbel. Na enige tijd ontstonden er stromingen binnen het Christendom met ieder hun eigen keuze voor bepaalde teksten. Door deze ontwikkeling ontstond de behoefte om te komen tot een canon, een lijst van bepaalde geschriften die als richtsnoer dienen te worden beschouwd. Deze canon werd vastgelegd op het Concilie van Nicea in het jaar 325 na Christus.
Hoewel de Bijbel uit een groot aantal geschriften van diverse auteurs bestaat, wordt hij door het Christendom als één werk beschouwd.
Zoals binnen alle religies bestaan over de geschriften van de Bijbel verschillende meningen. Orthodoxe christenen beschouwen de teksten als van God afkomstig en houden vast aan de letterlijke teksten, terwijl vrijzinnige christenen de teksten beschouwen als mensenwerk, ontstaan in een bepaalde tijd en met een taal en beelden uit die periode. Zij nemen de teksten dan ook niet letterlijk maar meer als beeldspraken die aanzetten tot beeldvorming en nadenken, zoals onder andere verhalen, gedichten en sprookjes dat doen.
Het verschil van meningen leidde onder andere tot een westerse en oosterse traditie. Tot de westerse traditie behoren het Rooms-katholicisme, het daarvan afgesplitste Protestantisme met weer allerlei kleinere afsplitsingen en de Anglicaanse kerk. Tot de oosterse traditie behoren onder andere de oosters-orthodoxe kerken.
Al deze tradities onderschrijven de leerstellingen zoals die op het Concilie van Nicea werden vastgesteld, waaronder ‘de geloofsbelijdenis’ van Nicea-Constantinopel waarvan de moderne vertaling als volgt luidt:
‘Ik geloof in God, de almachtige Vader,
Schepper van hemel en aarde.
En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer,
die ontvangen is van de heilige Geest,
geboren uit de Maagd Maria;
die geleden heeft onder Pontius Pilatus,
is gekruisigd, gestorven en begraven;
die nedergedaald is ter helle,
de derde dag verrezen uit de doden;
die opgestegen is ten hemel,
zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader;
vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden.
Ik geloof in de heilige Geest;
de heilige christelijke kerk,
de gemeenschap van de heiligen;
de vergeving van de zonden;
de verrijzenis van het lichaam;
en het eeuwig leven.
Amen.’
In het begin was het Christendom slechts een van de vele religies in het Oosten die afweken van de eeuwenoude godencultus van de Grieken en Romeinen, van de god Osiris in Egypte en Mithras in Perzië.
De aantrekkingskracht van de leer van Jezus groeide door de zendingsreizen van zijn aanhangers vooral omdat het een open leer was zonder allerlei geheimzinnige rituelen en zich richtte tot iedereen zonder aanzien van ras of stand. Tevens bood ze een vooruitzicht op het hiernamaals wat vooral werd omarmd door slaven en mensen in de lagere klassen voor wie het leven op deze aarde vaak somber was en weinig perspectief bood.
In de eerste eeuwen was het openbaar belijden van het christelijke geloof in een aantal landen verboden, zoals een tijdlang in het Romeinse rijk. Een belangrijke stap in de verbreiding van het Christendom speelde de bekering van de romeinse keizer Constantijn de Grote tot het Christendom. Door zijn toedoen werd het Christendom in 311 erkend en in 380 door keizer Theodosius tot staatsgodsdienst verheven. Constantijn riep het eerste Concilie van Nicea bij elkaar waarin er de eenheid van de christelijke leer werd geformuleerd. Door de grote omvang van het Romeinse rijk kon het Christendom zich snel en wijd verspreiden.
Als gevolg van de ontdekkingsreizen en de daarop volgende veroveringen heeft het Christendom zich ook over andere werelddelen verspreid.
Als gevolg van de erkenning van het Christendom als romeinse staatreligie was er lange tijd in Europa geen scheiding tussen de Kerk en Staat, dus tussen het officiële hiërarchische christelijke instituut met zijn leer, rituelen en gebruiken en de Staat, het hiërarchische politieke instituut. De Kerk ondersteunde de Staat en de Staat ondersteunde de Kerk. Zij waren doorgaans twee handen op één buik zowel in Europa als elders. Zo werd bijvoorbeeld de europese expansie en kolonisatie goedgekeurd door het kerkelijke gezag. Op hun beurt beschouwde de kolonialen overheden de missionering, de bekering van de inheemse bevolking tot het christelijke geloof, als steunpilaar van de koloniale structuur.
Om de missionering succesvol te maken werden veel aspecten van de lokale culturen opgenomen in de christelijke rituelen en gebruiken.
Het feit dat er geen scheiding bestond tussen Kerk en Staat en de kerkelijke en wereldlijke macht met elkaar vervlochten waren, leidde er onder andere toe dat tijdens de Franse Revolutie zowel de adel als de clerus, de geestelijke christelijke leiders, werden aangevallen en verjaagd.
Tijdens ‘de Verlichting’ in de 17de en 18de eeuw vond er een scheiding plaats tussen Kerk en Staat en ontstond er meer godsdienstvrijheid, een vrijere manier van denken, secularisatie, ontkerkelijking en dientengevolge een diversiteit aan levensbeschouwelijke stromingen. Dit leidde echter niet tot tolerantie binnen de Kerk ten aanzien van ‘andersdenkenden’. De Kerk heeft eeuwenlang een bloedige strijd gevoerd tegen ‘ongelovigen en andersdenkenden’. De kruistochten naar het door moslims bezette Jeruzalem, de strijd tegen de franse Katharen en Hugenoten en de strijd van het katholieke Spanje tegen het protestantse Holland zijn enkele van de vele voorbeelden die een enorm aantal doden hebben gekost. Ook nu nog worden gelovigen die zich niet houden aan de belangrijkste katholieke wetten en voorschriften geëxcommuniceerd, dat wil zeggen buiten de Kerk geplaatst. Voor hen is er geen plaats in de hemel.
De basis van de langdurige vijandige houding van de Kerk tegenover niet-christenen werd wellicht mede gelegd in 380 en wel in het Edict van Thessaloniki van keizer Theodosius. Dat edict verklaarde niet alleen het Christendom tot staatsgodsdienst, maar sprak zich ook uit tegen heidense rituelen. Tempels werden gesloten en de verering van afgodsbeelden verboden.
De hechte verbondenheid van het katholieke Christendom met het Romeinse keizerrijk leidde niet alleen tot de overname van haar machtsstructuur maar ook tot de overname van manier waarop daar naar buiten uitdrukking aan werd geven. De Katholieke Kerk veranderde zo op den duur van een sobere in een protserige kerk, waar pausen, kardinalen en bisschoppen in paleizen woonden, zich omringden met de rijkdom die in de kringen van de adel gewoon waren en hun gelovigen op slinkse manieren dwongen of verleidden deze weelde te betalen. Zoals de adel via belastingen, pacht- en tolgelden hun inkomen veilig stelden, zo deed de Kerk dat door het innen van pachtgelden voor het gebruik van hun grondbezit, door gelovigen te verplichtte een kerkelijke bijdrage te betalen en door het verkopen van aflaten en gelovigen te verleiden om allerlei schenkingen te doen in ruil voor de belofte dat hierdoor hun zonden zouden worden vergeven en ze na hun dood de hemel zouden erven. Zowel deze gang van zaken als de rijkdom van de kerk zouden belangrijke oorzaken zijn van de opkomst van het Protestantisme dat terugwilde naar de oorspronkelijke kerk zoals die in het begin was, sober en gericht op God.
Wat betreft haar religieuze opdracht speelt de Kerk een sturende en bemiddelende rol tussen God en de mens en draagt zij zorg voor de eenheid in het katholieke geloof. Dat houdt in dat de Kerk bepaalt wat mensen moeten doen om zich tot God te verhouden, om goede mensen te zijn in Gods ogen.
Aan het hoofd van de Katholieke Kerk staat de Paus die als onfeilbaar wordt beschouwd. Daaronder staan de bisschoppen, die de baas zijn van regio’s of provincies. Aan het hoofd van de bisschoppen in een land staat een kardinaal. Alle kardinalen vormen samen met de Paus het bestuur van de Kerk. Uit hun midden wordt de Paus gekozen. Ook staan kardinalen aan het hoofd van de kerkelijke ‘ministeries’.
Onder de bisschoppen staan de priesters, de veldwerkers die zich bezighouden met de prediking en het verzorgen van dagelijkse rituelen in steden en dorpen. Alle tot priester gewijde katholieken beloven celibatair te leven, dat wil zeggen dat ze niet mogen trouwen.
Tot de taak van de tot priesters gewijde christenen behoren onder andere het toedienen van de 7 ‘Heilige sacramenten’:
De Katholieke Kerk definieert een sacrament als een directe handeling van Jezus Christus, die teruggaat op zijn woord en leven. De sacramenten zijn volgens de katholieke leer ingesteld door Jezus. Het ontvangen van de sacramenten is zowel recht als plicht van de gelovigen. Niet-katholieken mogen niet worden toegelaten tot de sacramenten.
Zoals in vele andere religies ontstonden ook binnen het christendom een esoterische stroming, die de mystieke, de naar binnen gekeerde weg bewandelt: religieuze groeperingen van monniken of nonnen die samenwonen in kloosters en daarom ook wel kloosterorden genoemd worden, zoals bijvoorbeeld de orde van de Franciscanen, Benedictijnen, Cisterciënzers en Clarissen. Ze verschillen doorgaans van elkaar in de specifieke christelijke opdracht die ze zichzelf hebben gesteld en in de mate waarin ze zich afsluiten van de wereld. Sommige kloosterorden staan midden in de maatschappij en vervullen daar religieuze en maatschappelijke functies, anderen zonderen zich als kluizenaars af van de wereld.
Kloosterorden hebben een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van de katholieke leer, een enorme bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van kennis en kunde op vele gebieden en een grote rol gespeeld in het onderwijs en de zorg.
Ondanks de verschillen in interpretatie en vertalingen in alledaags handelen van de christelijke geloofsinhoud, kennen alle christelijke tradities naast de weergegeven ‘geloofsbelijdenis’ van het Concilie van Nicea nog een aantal andere gezamenlijke uitgangspunten:
8a. Het Protestantisme.
Een van de grote stromingen binnen het Christendom is het Protestantisme. Het allereerste begin van het Protestantisme ligt in de ideeën van de Engelsman John Wycliffe, die in de 14de eeuw aan de eerste Engelse vertaling van de Bijbel begon en zich verzette tegen de macht en rijkdom van de Kerk. Ook de tjechische hoogleraar Jan Hus was aan het begin van de 15de eeuw kritische op de organisatie en het gezag van de Kerk en de kerkelijke en wereldlijke macht van de paus. Beiden wilden de kerk zuiveren van de on-bijbelse invloeden en ze terugbrengen tot haar Bijbelse oorsprong.
Een belangrijke omwenteling vond plaats in 1517 met de publicatie van de 95 stellingen van Luther. Hierin verzette hij zich vooral tegen de handel in aflaten waarmee de Rooms-katholieke Kerk zich bezighield, mede om de bouw van de Sint Pieter in Rome te bekostigen. Aflaten waren geldelijke giften aan de Kerk waarmee je je zonden kon afkopen.
Rond dezelfde tijd bracht Zwingli in Zwitserland een soortgelijke beweging op gang. Hun ideeën verspreidden zich snel door Europa, geholpen door de in de 15de eeuw uitgevonden boekdrukkunst. In de 16de eeuw vestigden de volgelingen van Maarten Luther de evangelistlutherse kerken van Duitsland en Scandinavië. Johannes Calvijn en meer radicale hervormers zoals Huldrych Zwingli vestigden gereformeerde kerken in Zwitserland en Frankrijk.
De leerstellingen van de verschillende protestantse kerkgenootschappen verschillen soms veel en soms weinig van elkaar, maar ze hebben een aantal gemeenschappelijke leerstellingen die voortkomen uit de kritiek op de roomse kerk:
8b. De Oosters-orthodoxe Kerk.
Orthodox betekent letterlijk ‘rechtgelovig’. De Oosters-orthodoxe Kerk ziet zichzelf als de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. De oorzaak van de afscheiding van de Oosters-orthodoxe Kerk van de Katholieke Kerk moet gezocht worden in de culturele en theologische verschillen tussen Oost en West, alsook in heersende politieke verhoudingen.
De patriarch van Rome, de paus, zag zichzelf als de opvolger van de apostel Petrus en dus als het hoofd van het gehele Christendom. De patriarch van Constantinopel accepteerde dit niet en dus ook niet het gezag van de paus over de oostelijke katholieke kerken. Hij was van mening dat er 12 apostelen waren met dezelfde macht en autoriteit en dat dus iedere kerk zijn eigen leider mocht hebben. De orthodoxe kerk kent dan ook een groot aantal kerken met ieder hun eigen hoofd, de patriarch.
De Orthodoxe Kerk verstaat onder ‘geloof’ niet in de eerste plaats het aannemen van een systeem van dogmatische of morele regels, maar vooral een biddende gerichtheid op het hemelse en is daarom op de eerste plaats een liturgische en biddende kerk. Eerst komt de aanbidding, vervolgens de leer en tenslotte de discipline, het dagelijks handelen. Orthodoxe theologie is volgens de Orthodoxe Kerk het levende antwoord op de manifestatie van de Heilige Geest, uitgedrukt in de liturgie, in gebed, in zich wijden aan de dienst van God en in elk levensaspect.
8c. De Anglicaanse Kerk.
De Anglicaanse Kerk is de officiële Kerk van Engeland en ontstond door de missieactiviteiten van de Romeinen en kooplieden. In de begintijd was ze verbonden met de Kerk van Rome. De afsplitsing van de Roomse Kerk vond plaats in 1543 nadat de anglicaanse aartsbisschop Thomas Cranmer in 1533 het huwelijk tussen koning Hendrik VIII en Catharina van Aragon als ontbonden verklaarde en zijn huwelijk met Anna Boleyn als geldig oordeelde en Cranmer vervolgens door paus Clemens VII werd geëxcommuniceerd omdat dit tegen de regels van de katholieke kerk inging. In 1533 legde Hendrik als tegenactie ‘de Act of Supremacy’ voor aan het parlement waarin het parlement werd gevraagd om Hendrik hoofd van de kerk te maken en hiermee te erkennen dat de koning van Engeland de man is die de meeste macht had op aarde direct onder God en daarmee ook het hoofd was van de Kerk van Engeland. In 1534 werd de Act of Supremacy aangenomen en werd de Anglicaanse Kerk een zelfstandig instituut.
Cranmer was een voorstander van de protestantisering van de Anglicaanse Kerk en voerde een antiroomse koers. Het universele gezag van de paus werd ontkend en in het jaar 1534 werd de band met Rome verbroken, werd onder andere het verplichte celibaat afgeschaft, een meer liberale huwelijkswetgeving afgekondigd, werden de kloosterorden ontbonden en werden de goederen van de katholieke kerk in beslag genomen.
Tot op de dag van vandaag draagt het Engelse staatshoofd de titel ‘Fidei defonsor’, de verdediger van de Anglicaanse Kerk waarvan hij/zij formeel het hoofd is.
Een tijd lang woedde er een strijd om de identiteit van de Anglicaanse Kerk. Werd zij meer protestant of bleef ze katholiek gericht? Religieuze twistpunten leidden uiteindelijk tot de Engelse burgeroorlog in de 17de eeuw.
Uiteindelijk leidde de Engelse Reformatie tot een middenweg tussen roomsgezinden en protestanten, namelijk ‘katholiek en hervormd’, ‘katholiek maar niet rooms’. De hiërarchische ordening is typisch katholiek maar de geloofspunten, de eredienst en de leer zijn eerder op het Protestantisme gebaseerd.
8d. Van hemels naar aards.
Omdat er over de geschiedenis van het Christendom veel geschriften zijn bewaard gebleven, is het makkelijker dan bij de oosterse religies om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van het oorspronkelijke christelijke gedachtegoed naar de latere en huidige inhoud en vormgeving van het christelijke geloof.
Op het moment dat gedachten in woorden worden omgezet, krijgen ze al de kleur mee van deze aarde, ook al worden ze geïnspireerd door iets hogers. Woorden zijn gebonden aan de taal, de cultuur en omstandigheden van de tijd waarin ze worden uitgesproken en geschreven. Woorden willen iets verwoorden, iets uitleggen, overtuigen of zelfs iets opleggen. En daarbij wordt altijd gebruik gemaakt van woorden, verhalen en beelden die gebruikt worden en verstaanbaar zijn in een specifieke tijd en cultuur. Daarom sloot men, in de drang om het christelijke geloof te verspreiden in vreemde culturen, aan bij de taal, verhalen, gebruiken en rituelen van de daar heersende cultuur.
Zo was de joodse gebeds- en rustdag van oudsher de zaterdag, de sabbat. In het Romeinse rijk werd de zon als een god aanbeden en wel op de dag na de sabbat, ‘de zondag’. Toen het Christendom de Romeinse staatsgodsdienst werd, werd de wekelijkse rust- en gebedsdag van het Christendom verplaatst naar de zondag en kreeg Jezus in plaats van ‘gezonden door God’ een goddelijke status en werd Jezus als God aanbeden als vervanger van de zonnegod.
Een ander voorbeeld van aanpassing aan de bestaande cultuur is het feit dat Jezus zeer waarschijnlijk niet in december is geboren. Maar omdat de heidenen eind december het feest van de zonnewende vierden, gebruikte de Kerk dit feest om de geboorte te vieren van Jezus die nieuw licht bracht in de wereld. Hierdoor ontstond er een gemakkelijke overgang van het vertrouwde naar het nieuwe.
Hetzelfde geldt voor het Paasfeest dat zijn oorsprong heeft in de joodse traditie van het Joodse Pasen, Pesach, waarop de uittocht uit Egypte wordt gevierd. Omdat de eerste christenen joden waren, vierde ze lange tijd dit feest. Pas na verloop van tijd ontstond het christelijke paasfeest waarop gevierd werd dat Jezus uit zijn graf is opgestaan en kreeg Pasen een aparte datum die werd ingebed in de bestaande heidense lentefeesttradities en vanaf die tijd wordt gevierd op de zondag na de eerste volle maan in de lente.
Zoals alle verhalen weerspiegelen ook de verhalen binnen religies altijd de tijdgeest, de opvattingen van een bepaalde tijd. Zo is er in de Bijbel nergens sprake van dat Jezus was getrouwd terwijl dat zeer onwaarschijnlijk is omdat dat zeer ongebruikelijk was in die tijd en cultuur. Er zijn aanwijzingen dat Maria Magdalena de vrouw van Jezus is geweest en dat hij samen met haar kinderen heeft gekregen. Zij was volgends de Bijbel tot het einde van zijn leven bij hem, zowel onder het kruis als bij zijn graf. Het beeld van getrouwd zijn paste echter niet in het godsbeeld dat Jezus later kreeg toebedeeld. Immers seksualiteit werd toen en nog eeuwen later niet gezien als iets moois, integendeel. Volgens bijbelse verhalen werd Adam door Eva in het paradijs verleidt wat leidde tot ‘de zondeval’, het vallen in zonden. Mede hierdoor kwam de vrouw, het vrouwelijke en seksualiteit in een negatief daglicht te staan. Een goddelijke getrouwde Jezus paste dan ook niet in het christelijke beeld. Daarom werd ook eeuwen na de dood van Jezus het celibaat voor priesters ingesteld. Het hoorde bij de door God geroepen dienaars en verspreiders van het christelijke geloof.
Maria Magdalena werd intussen weggezet als een zondig iemand die door God was vergeven en aangenomen als een van zijn vertrouwelingen. Pas eeuwen later kreeg zij de status van een heilige en een gedenkdag en wel op 22 juli en verklaarde bisschop Arthur Roche van de congregatie voor de goddelijke eredienst en de regeling van de sacramenten namens de toenmalige paus Franciscus:
‘Het besluit past bij de huidige kerkelijke context, die van ons vraagt om dieper te reflecteren over de waardigheid van de vrouw, over nieuwe evangelisatie en over de grootheid van het mysterie van de goddelijke barmhartigheid’.
In het licht van het bovenstaande moet ook het verhaal in de Bijbel worden gezien als zou Maria, de moeder van Jezus, ‘onbevlekt zijn ontvangen’, dus niet op de normale menselijke manier zwanger zijn geraakt. Overigens is de verering van Maria als de moeder van Jezus pas eeuwen na de dood van Jezus in zwang geraakt zoals alle heiligenvereringen.
Verhalen, gebruiken, rituelen en geloven ontstaan en veranderen voortdurend door de tijd onder invloed van veranderingen in culturen en opvattingen. Het hemelse krijgt onvermijdelijk aardse uitdrukkingen in tijdgebonden taal, verhalen, voorschriften, rituelen en gewoonten. Verabsolutering en het fanatiek vasthouden aan bepaalde geloofsinhouden heeft dan ook geen enkele grond. We zijn door de tijd de verbinding met de hemel langzaam kwijtgeraakt, dus zou het gepast zijn niet te spreken in Gods naam.
8e. De betekenis van het christendom.
9. De Islam.
Het Arabische woord islam betekent letterlijk ‘overgave’ of ‘onderwerping’ en wijst op het religieuze principe dat een aanhanger van de Islam, een moslim, zich overgeeft aan Gods wil en wetten. Moslim komt van het Arabische muslim wat letterlijke betekent ‘iemand die zich onderwerpt’.
De Islam heeft zijn basis in de persoon Mohammed die geboren werd rond 571 in Mekka in het huidige arabische Saudi Arabië. Volgens de islamitische traditie heeft Mohammed op veertigjarige leeftijd via de engel Gabriël openbaringen van God ontvangen.
De arabieren aanbaden meerdere goden. Mohammed verkondigde de boodschap van het monotheïsme, zoals dat werd aangehangen door joden en christenen. In de 23 volgende jaren openbaarde God Mohammed in fasen de boodschappen die later werden opgetekend in de Koran. De naam Koran is afgeleid van het werkwoord qara’a dat ‘reciteren’ betekent, dat op haar beurt betekent ‘hardop voorlezen om gehoord te worden’.
Rond 613 begon Mohammed zijn leer uit te dragen. Zijn monotheïstische leer stuitte op weerstand in zijn omgeving, niet alleen omdat de gepredikte ‘overgave aan de ene God’ nieuw was voor de arabieren maar ook omdat de inwoners van de plaats Mekka hun bron van inkomsten bedreigd zagen, namelijk de inkomsten van de verering van ongeveer 360 goden in de Kaäba. Daarnaast vreesden de machthebbers voor de ondermijning van hun eigen godsdiensten en hun gezag over Mekka en de pelgrimsindustrie.
Na bedreigingen van Mohammed en zijn volgelingen kreeg Mohammed van God de opdracht om Mekka te verlaten. Yathrib, het latere Medina, dat ongeveer 350 kilometer ten noorden van Mekka ligt, wilde hem graag ontvangen. Zij zagen in zijn geloof de mogelijkheid om de heersende ongelijkheid in Yathrib op te heffen.
De stad Yathrib werd vanaf toen Medinat al-Nabi, de ‘stad van de profeet’ omdat moslims Mohammed zagen als een profeet, als de boodschapper van God voor de gehele mensheid.
Het jaar 622 waarin de verhuizing plaats naar Medina plaatsvond, is het begin van de islamitische jaartelling en van een periode waarin men als islamiet kon leven zonder worden vervolgd vanwege het geloof.
Mohammed moest in Medina de kibbelende arabische en joodse partijen samenbrengen en werd al doende de stichter en de leider van een islamitische samenleving. Veel verzen uit de Koran die in die tijd aan hem werden geopenbaard waren antwoorden op vragen die in die periode werden gesteld. Volgens de islamitische opvattingen is een van de redenen voor de gefaseerde openbaring van de Koran de zorg voor een geleidelijke opbouw van de islamitische gemeenschap.
De verschillende strijdende partijen in Medina tekenden in 622 het ‘Verdrag van Medina’. Dit verdrag was een blauwdruk voor de eerste islamitische samenleving. De diverse stammen van de oase in de woestijn zouden hun oude vijandschap opgeven en samen een nieuwe stam vormen. De moslims en joden dienden vredig naast de heidenen van Medina te wonen en God was het hoofd van de gemeenschap. Degenen die geen moslim waren mochten in Medina blijven wonen zolang ze niet samenspanden met Qoeraisj uit Mekka, een stamverband van verwante clans die zich hadden verzet tegen het islamitische gedachtegoed van Mohammed. De traditionele opvattingen binnen de traditionele arabische cultuur over familie-eer, persoonlijke trots en trouw aan de clan veranderde. In de plaats daarvan kwamen gelijkwaardigheid, een goede behandeling van wezen en trouw aan de islam. Toch spelen de traditionele opvattingen tot op de dag van vandaag nog steeds een grote rol in het sociale leven.
Het was in die streek algemeen geaccepteerd om karavanen van andere arabische stammem en van doortrekkende kooplieden te overvallen. Een jaar na zijn komst naar Medina organiseerde Mohammed de eerste expeditie op zoek naar een karavaan van zijn voormalige stadsgenoten uit Mekka, Qoeraisj. Zowel deze als een aantal daarop volgende expedities mislukten. Als vijfde poging stuurde Mohammed Abdallah inb-Jahsh met een kleine groep naar Nakhla om daar een onbeschermde karavaan van Qoeraisj te overvallen. Dit gebeurde in de heilige maand waarin vijandelijkheden strikt verboden waren. De moslims hadden succes en brachten de buit naar Medina. Er volgden nog een aantal veldslagen met de clan van Mekka. Uiteindelijk namen de moslims in 629 Mekka in. Mohammed smeet persoonlijk de afgodsbeelden in de Kaäba kapot. Hij stelde zich echter coulant op tegenover zijn vijanden waardoor hij veel inwoners van Mekka voor zich innam en velen zich bekeerden tot de Islam.
Tijdens het leiderschap van Mohammed werd het grootste deel van het arabische schiereiland door militaire campagnes onder islamitisch bestuur gebracht. De krachtige persoonlijkheid van Mohammed trok de bewoners aan alsook zijn belofte van redding van hen die stierven tijdens de strijd voor de Islam.
Zoals al vermeld, zijn de mondeling overgeleverde openbaringen een tijd na het overlijden van Mohammed in 632 opgeschreven in de Koran. De oudste bekende volledige Koran stamt waarschijnlijk uit het einde van de 8de begin 9de eeuw. De Koran spreekt met respect over boeken uit de joodse en christelijke traditie en erkent dat God ook in vroegere tijden tot mensen heeft gesproken. Islamieten geloven echter dat de Koran de laatste en beslissende openbaringen van God bevat en dat Mohammed ‘de laatste der profeten’ is.
Naast de Koran wordt door veel moslims veel gezag toegekend aan de Hadith, overleveringen van Mohammed en zijn volgelingen over wat Mohammed zei en deed, ‘de soenna’ ofwel ‘de weg’ genoemd.
Uit de Koran en de Hadith werden later de islamitische wetten samengesteld, ‘de sharia’, die ongeveer in de helft van de islamitische landen wordt gebruikt naast de wetgeving naar westers model.
De Haddithverzamelingen verschillen per stroming, zoals die van de Soennieten en Sjiieten, en worden door de Koranisten als onnodig beschouwd.
De belangrijkste gemeenschappelijke leerpunten van de moslims zijn de volgende:
Soms wordt ‘de jihad’ als zesde zuil beschouwd. Jihad betekent ‘inspanning voor het geloof’. ‘De grote jihad’ is de strijd van iedereen tegen zijn de lagere natuur, zijn ego. ‘De kleine jihad’ bestrijdt het boze in de buitenwereld.
De opvattingen over de jihad lopen binnen de verschillende islamitische stromingen sterk uiteen. De uiterlijke of kleine jihad is in de oorspronkelijke betekenis de gewapende strijd tegen diegenen die de Islam of de eenheid van de islamitische heerschappij bedreigen. Volgens sommige islamitische rechtsscholen die in de negende eeuw een theologische onderbouwing probeerden te geven van het feit dat de eerste kaliefen met grote geloofsijver een enorm wereldrijk veroverden, mag de jihad ook gericht zijn op de uitbreiding van de islamitische heerschappij door de strijd tegen ongelovige staten. Andere rechtsscholen ontkennen dat er een geloofsplicht zou zijn om dergelijke aanvalsoorlogen te voeren. ‘De kleine jihad’ wordt door hen beschouwd als een collectieve verplichting om, wanneer een moslimstaat wordt bedreigd of aangevallen, er voldoende mankracht wordt gemobiliseerd om het land te verdedigen.
Naast de bovenstaande opsomming geeft de Koran ook voorschriften over hygiëne en voedsel. Voedsel kan halal of haram zijn: toegestaan of niet toegestaan. Zo is het eten van vlees dat afkomstig is van varkensachtigen verboden, alleen niet in tijd van nood. Ook is het drinken van alcoholische dranken verboden.
Het hoogtepunt van de week ligt voor moslims op de vrijdagmiddag, vergelijkbaar met de sabbat van de joden en de zondag voor de christenen. Moslims gaan dan naar de moskee om te bidden en naar de preek van de imam te luisteren. De vrijdag is geen rustdag, er mag gewerkt worden.
Zoals binnen alle religies zijn er binnen de Islam verschillende stromingen. De twee grootste, het Soennisme en Jjiisme, ontstonden als gevolg van een conflict over de opvolging van Mohammed. Omdat Mohammed geen nog levende zoon had, werd na zijn dood zijn vriend en adviseur Abu Bakr als zijn opvolger aangewezen en niet zijn neef en schoonzoon Ali. Het Soennisme en het Sjiisme verschillen van mening over wie de rechtmatige erfgenaam van de islam is. De sjiieten, een minderheid binnen de islam, beschouwen Ali en zijn nageslacht als de rechtmatige erfgenaam.
Beide stromingen verschillen niet veel van elkaar op het gebied van de elementaire geloofsleer en religieuze verplichtingen, maar wel op het gebied van niet-verplichte feesten, tradities en praktijken. Daarnaast worden er verschillende versies van de Hadith gehanteerd.
Naast deze twee grote stromingen kent de Islam een aantal mystieke substroming waaronder het Soefisme.
9a. Het Soennisme.
De naam van deze stroming is afgeleid van het arabische ‘soenna’ dat ‘gewoonte’ betekent. Soennieten geloven dat moslims Mohammed zo getrouw mogelijk moeten navolgen in bijvoorbeeld eet- en leefgewoontes en ethisch, moreel gedrag. Hierbij is de Hadith die de leefgewoontes van Mohammed beschrijft het basisuitgangspunt.
Het leiderschap van de Soennieten ligt in handen van kaliefen. Een kalief staat aan het hoofd van een kalifaat. Een kalifaat is een islamitische staat die geregeerd wordt door een kalief die gezien wordt als een opvolger van de profeet Mohammed.
De grootste meerderheid van de moslims is soenniet.
Een puriteinse stroming binnen het Soennisme is het Salafisme.
9b. Het Sjiisme.
Zoals al vermeld, zien sjiieten de neef en schoonzoon van Mohammed als zijn opvolger. Kenmerkend voor de sjiieten is het gezag dat zij aan de imam toekennen. Imam is een Arabisch woord waarmee een zeker leiderschap wordt aangeduid. Binnen het Soennisme is de imam een voorganger in het gebed. Hij hoeft geen specifieke opleiding te hebben doorlopen. Het voorgaan in het gebed is voor Soennieten het enige criterium om imam te zijn. Bij de sjiieten heeft de imam autoriteit met betrekking tot het onderzoek naar de teksten van de Koran en de interpretatie ervan. Voor soennieten is Mohammed de enige die moslims een leidraad voor hun leven aanreikt. Voor sjiieten zijn ook de nakomelingen van Mohammed en de imans leidinggevend.
Het Sjiisme komt vooral voor in Iran, waar de geschriften van het Sjiisme grotendeels de wetten vormen, maar ook in Azerbeidzjan, Bahrein, Turkije en Irak. Tevens vormen sjiieten een substantiële minderheid in Pakistan, Libanon, Jemen, Syrië, Afghanistan en diverse Golfstaten.
Het Sjiiesme kent, zoals bij de meeste grote stromingen binnen religies, een groot aantal substromingen.
De Amerikaanse professor Vali Nasr noemt het conflict tussen sjiieten en soennieten 'een eeuwenoude gesel die van tijd tot tijd opflakkert'. De recente strijd van en met de soennitische Islamitische Staat, IS, is hier een voorbeeld van, alsook Al Qaida, een salafistische moslimorganisatie die verantwoordelijk is voor de aanslagen op de Twin Towers in New York. Beide organisaties geloven dat strijders die sneuvelen in de jihad, ‘de heilige oorlog’ tegen de ongelovigen, zijnde niet-moslims of andersdenkende moslims, rechtstreeks in het paradijs komen, wat voor veel europese moslims een van de redenen was om zich aan te sluiten bij IS.
9c. De betekenis van de Islam.
10. Reflecties en een blik op de toekomst.
Geschiedenis houdt zich bezig met ‘wat geschied is’ en probeert nauwkeurig na te pluizen wat er precies gebeurd is en waarom, met de bedoeling om inzicht te krijgen in het verleden, in de manieren van denken en handelen en de achtergronden hiervan, met als doel te leren van het verleden. Dit is noodzakelijk om ons als mens en als maatschappij steeds verder te kunnen ontwikkelen. Groeien en ons ontwikkelen vereist voortdurend om te leren van het verleden door te kijken naar wat we goed doen en wat fout en wat om gedragsverandering vraagt.
Gedragsverandering vraagt op de eerste plaats om ons gedrag dat niet goed is voor ons welzijn, het samenleven met de mensen om ons heen of voor het goed functioneren van de maatschappij en de aarde, niet te ontkennen maar er open naar te kijken, het te herkennen en te erkennen.
Als we ons bewust zijn van ons gedrag en dat niet meer willen, kunnen we op zoek gaan naar welk gedrag dan wel goed zou zijn voor onszelf en onze omgeving en welk gedrag binnen onze mogelijkheden ligt. Als we dat gedrag helder voor ogen hebben, kunnen we stapsgewijs en met vallen en opstaan proberen om dat gedrag in de praktijk te brengen én het proberen vol te houden ook als het niet altijd lukt. De beloning is een beter leven voor onszelf en voor en met anderen.
De voorafgaande beknopte geschiedenis is dan ook alleen zinvol als ze ons niet alleen inzicht geeft in het denken en handelen van belangrijke religies maar als ze ook als spiegel fungeert voor ons eigen handelen als individu en maatschappij.
Geschiedenis laat niet alleen ons denken en gedrag zien, maar kan ook inzicht geven in natuurlijke ontwikkelingsprocessen. Zo kan de bestudering van onze ontwikkeling van baby tot volwassene en oudere de ontwikkelprocessen en -stadia hiervan bloot leggen die ons kunnen helpen bij het begeleiden en bijsturen van onze groei en ontwikkeling. We vinden het normaal dat kleine kinderen vallen als ze leren lopen omdat we inzicht hebben in’ het leren-lopen-proces’. We kunnen pubers helpen om goed door hun moeilijke puberteit heen te komen als we inzicht hebben in wat er in die levensfase allemaal gebeurt. Hetzelfde geldt voor de midlifecrisis en de fase na de pensionering.
Leven is in essentie groei en ontwikkeling en de daarmee samenhangende voortdurende veranderingen. Als er geen groei meer is, treedt er verval op en uiteindelijk het einde of de dood.
Natuurlijke ontwikkelingsprocessen hebben allemaal een aantal overeenkomsten, of ze nu bettrekking hebben op onze persoonlijke ontwikkeling, ontwikkelingen in de natuur, in organisaties of in de maatschappij. Allemaal kennen ze een ontkiemings-, een bloei- en een verouderings- en sterffase met daarna de mogelijkheid tot een frisse en nieuwe herstart, zoals we die jaarlijks zien in de lente, na de renovatie van gebouwen, na reorganisaties van bedrijven of na het kiezen van nieuwe wegen na een persoonlijke of maatschappelijke crisis. Als iets doodloopt, wil dat niet zeggen dat dat het absolute einde is. We kunnen omdraaien en nieuwe wegen zoeken en vinden.
In de ontwikkeling van de opeenvolgende religies zien we een vergelijkbare ontwikkeling als bijvoorbeeld in ons persoonlijk ontwikkelingsproces. In onze kindstijd zijn we nog sterk verbonden met de wereld waar we vandaan komen, de ongrijpbare wereld die we de spirituele wereld of de zielenwereld noemen, de wereld waar we ook weer naar toegaan na onze dood. Als kinderen zijn we nog met die wereld verbonden, hebben we iets onbevangens, iets speels en een intuïtieve open gerichtheid, leven we vanuit de impulsen van onze ziel en ontwikkelt ons fysieke lichaam zich naar volwassenheid. In deze fase ligt het accent op de ontwikkeling van onze gewaarwording, onze gewaarwordingsziel waarin het ervaren, beleven en ontdekken van onszelf en de omgeving centraal staan.
In de periode van volwassenheid verbinden we ons meer en meer met de aardse materiële wereld. In deze periode ontwikkelen we onze persoonlijkheid door midden in het aardse leven te staan en door de confrontatie met situaties en mensen. In deze periode van veraardsing ligt het accent op de ontwikkeling van ons verstand, onze verstandsziel en raken we steeds verder af van de spirituele wereld. Na deze verstandsfase komen we in de fase waarin de bewustzijnsziel zich ontwikkelt en komen we geleidelijk weer in contact met de spirituele wereld. Vanuit deze wereld zijn we naar de aarde gekomen om op deze bijzondere aardse school van alles te leren. Met alles wat we geleerd hebben, gaan we weer terug naar daar waar we vandaan zijn gekomen, dat we ‘de hemel’ zijn gaan noemen.
Binnen het ontwikkelingsproces van de beschreven religies herkennen we de beschreven ontwikkeling van het kind naar volwassenheid, van de intuïtieve kindsheidfase van het Hindoeïsme naar de verstandsfase van het Christendom en de Islam. In de tijd van het Hindoeïsme hadden mensen heimwee naar de wereld waar ze vandaan kwamen, waren ze op de hemel gericht en kenden ze vele goden die hen moesten helpen de mysterieuze verschijnselen en de ingewikkeldheid van het leven op aarde enigszins te kunnen duiden. Goden en sprookjesachtige verhalen beheersten het leven.
Naarmate mensen meer inzicht kregen in hoe de wereld en mensen in elkaar zaten, ontwikkelde zich het verstand, het verstaan der dingen, en ontstonden er levensfilosofieën die plaats maakten voor de sprookjesachtige verhalen. Deze ontwikkeling leidde tot een toenemende aandacht voor de aardse realiteit en tot religies waarin de vele goden verdwenen en waarin het inzicht ontstond dat aan alles maar één oerenergie ten grondslag ligt, wat leidde tot monotheïstische religies.
De verdere veraardsing leidde ten slotte tot religies die tegelijk wereldlijk en geestelijk over de mensen regeerden en waar staat en religie niet meer gescheiden waren of twee handen op één buik.
Toen mensen zich tegen overheersing gingen verzetten, leidde dat vooral in de westerse wereld tot het ontstaan van steeds meer democratie en tot ontkerkelijking, secularisatie. Het zoeken naar een goed functionerend democratisch stelsel is nog volop bezig, een proces waarin een evenwicht wordt gezocht tussen de verworven vrijheid en de verantwoordelijkheid voor het geheel en ontstaat er regelmatig chaos omdat we daarin nog geen stabiel evenwicht hebben gevonden.
Ook de ontkerkelijking is in het Westen nog volop bezig waardoor we, net zoals na de pensionering, de kans lopen in een zwart gat te vallen. We hebben ons dan wel ontworsteld aan de dwingende religieuze regels, maar moeten nog leren om eigen en nieuwe gemeenschappelijke regels te formuleren die ons richting geven in het ingewikkelde leven.
Het lijkt erop dat we momenteel op alle gebieden in de fase van de midlifecrisis zijn beland, een fase waarin we het gevoel hebben vastgelopen te zijn in de aardse modder. De veraardsing heeft zijn dieptepunt bereikt, wat in spirituele literatuur, zoals al eerder vermeld, ‘het ijzeren tijdperk’ wordt genoemd. We worden geregeerd door macht en geld en zoeken ons geluk veelal in de consumptie van materiële goederen. Alles is door onze eenzijdige gerichtheid op materie en door ons verstandelijk denken versteend en ontdaan van zijn spirituele identiteit. Alleen wat we kunnen aanraken, zien en bewijzen bestaat echt. Erkende het Hindoeïsme alleen ‘de hemel’, wij erkennen alleen het aardse, het tastbare. De onzichtbare oerenergie die ons en alle materie heeft voortgebracht en ondersteunt, is uit ons dagelijks leven en uit ons bewustzijn en aandachtsveld verdwenen. We zijn wezen geworden. We weten niet meer wat we met het leven aanmoeten met als gevolg dat we vluchten in allerlei niet gelukkig makende activiteiten en we worden overvallen door een algemeen gevoel van zinloosheid.
Deze constatering kan bedrukkend werken, maar kan tegelijk het begin zijn van de oplossing van de crisis waarin we zijn beland. En die kunnen we op het spoor komen door ons onder andere te verdiepen in onze persoonlijke midlifecrisis en die van organisaties.
Rond ons 37ste levensjaar vragen we ons af: ‘Waar ben ik aangeland? Is dat wat ik eigenlijk wilde en wil’. We hebben ontdekt dat niet alles kan, we worden geconfronteerd met onmacht en beperkingen. We hebben ons vanuit ons jeugdig enthousiasme in de wereld gestort en ontdekken nu dat wijzelf en de mensen en de wereld hun beperkingen hebben en dat het leven niet verloopt zoals we ons dat hadden voorgesteld. We beginnen ons en ons leven te doorzien. We worden geconfronteerd met de realiteit van het leven waardoor we worden gedwongen tot herbezinning en om onze diepste dromen opnieuw en realistischer te dromen en vorm te geven.
Crisissen zijn niet alleen een teken dat er iets mis is, dat we niet de goede dingen doen of dingen niet goed doen, maar kunnen ook de aanzet zijn tot vernieuwing, tot een nieuwe lente. Rond ons 42ste levensjaar kiezen we dan ook vaak voor een nieuw koers, voor veranderingen. Op basis van de kritische vragen over wat we tot nu toe hebben gedacht en gedaan en wat onze diepste dromen waren en zijn, kiezen we vaak voor een nieuwe baan, een vernieuwde of nieuwe relatie en voor een andere levenshouding en krijgt het leven weer nieuw perspectief en komt er na de saaie donkere en bedrukkende winter een zonnige lente.
Vanaf de leeftijd van ongeveer 42 jaar neemt onze biologisch fysieke ontwikkeling af, maar krijgt ook onze spirituele intuïtieve kant weer meer ruimte omdat we in de fase terechtkomen waarin het accent ligt op de ontwikkeling van onze bewustzijnsziel. We komen in een fase waarin ons bewustzijn groeit en we gaan zien dat er meer is dan het hier en nu en deze aarde. Deze fase betreden we vanzelf als we ons ervoor open stellen, als we het intuïtieve van het kind weer de ruimte geven boven ons verstand.
Niet alleen belanden wijzelf doorgaans in de midlifecrisis, ook organisatie overkomt dat.
Professor Bernard Lievegoed beschrijft in zijn boek ‘Organisaties in ontwikkeling’ drie fasen die een organisatie doorloopt vanaf het ogenblik van ontstaan:
De eerste fase is de pioniersfase die gekenmerkt wordt door enthousiasme en een geringe omvang van de organisatie waarin iedereen iedereen kent en de communicatie formeel en gemakkelijke verloopt. Tevens ontbreekt er een sturende organisatiestructuur, dus vastgelegde taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Enthousiasme en informele contacten zijn de motor van de organisatie in de pioniersfase. Zaken lopen goed zonder dat ze precies zijn geregeld, mensen zijn bereid over duizend en een dingen heen te stappen en het gewoon te vinden het aantal overeengekomen werkuren te overschrijden. Deze fase heeft kenmerken van de fase van verliefdheid.
De tweede fase is de bureaucratische differentiefase. Deze ontstaat uit het gegeven dat het eerste enthousiasme van mensen na verloop van tijd afneemt. Mensen beginnen te voelen dat de ongebreidelde inzet veel energie kost en ten koste gaat van andere levensaspecten. Maar ook beginnen zaken te irriteren die men vroeger voor lief nam, zoals ongelijke inzet, zaken die niet lopen en karakterverschillen. De organisatie groeit en daardoor kent iedereen niet meer iedereen en nieuwkomers kunnen niet putten uit het enthousiasme van de pioniersfase. Daardoor begint de motor van de pioniersfase te haperen. Dit vereist nieuwe structuren.
Kenmerken van de differentiefase zijn duidelijk taakomschrijvingen, regels, werkschema’s, gestructureerd werkoverleg, kortom een organisatie waarin niet het enthousiasme de motor is maar het verstand. Deze fase wordt dan ook wel de verstandsfase genoemd. Er is sprake van een wetenschappelijke bedrijfsvoering met een taakverdeling op basis van kwaliteiten en een hiërarchische coördinatiestructuur die alles op elkaar afstemt. Deze fase is te vergelijken met de fase van na de verliefdheid. De fase van alles samen, van de twee-eenheid maakt plaats voor een fase waarin we zaken zo regelen dat de eigenheid van de beide partners tot zijn recht komt en we zo de conflicten kunnen vermijden die ontstaan door de verscheidenheid van de partners.
De derde fase is de integratiefase. Deze fase is noodzakelijk om uit de midlifecrisis van de organisatie te komen. De noodzaak komt voort uit het feit dat in de differentiefase de betrokkenheid van mensen bij de organisatie langzaam verloren gaat. Mensen voelen zich gereduceerd tot een van de vele bedrijfsonderdelen. Niet de mens is het uitgangspunt van de structuur van de organisatie maar de effectiviteit en daarmee verbonden efficiënte procedures en processen, wat leidt tot bureaucratisering, coördinatie- en motivatieproblemen en een samenklontering van verantwoordelijkheden en bevoegdheden in de top. Deze ontwikkeling leidt automatisch tot een organisatie die gaat kraken en als geheel slecht gaat functioneren.
De integratiefase moet er dan ook voor zorgen dat mensen blijvend gemotiveerd zijn. Dit kan onder andere door mensen de verantwoordelijkheid en de daarbij behoren bevoegdheden te geven om hun werk zelf te plannen en op hun eigen manier uit te voeren binnen algemene gestelde kaders en dus niet door alles centraal te regelen.
Naast het delegeren van verantwoordelijk- en bevoegdheden tot diep in de organisatie moet ervoor worden gezorgd dat mensen het werk wat ze doen ervaren als een bijdrage aan hun persoonlijke groei en ontwikkeling door de integratie van organisatie- en persoonlijke doelen, wat begint bij het sollicitatiegesprek. Daar moeten niet alleen de organisatiebelangen een rol spelen maar ook de groei- en ontwikkelmogelijkheden van de eventuele toekomstige werknemers. Dit proces moet in de praktijk tot een win-winsituatie leiden.
In de integratiefase wordt ernaar gestreefd economische, technische en sociale aspecten te integreren. Zorg dragen voor de belangen van de organisatie zijn dan tevens het zorg dragen voor de belangen van de werknemers, van de mensen waarvoor de organisatie werkt en van de belangen van de maatschappij en de wereld.
De integratiefase is noodzakelijk vanuit het inzicht dat binnen het Confucianisme al leidend was: dat elk onderdeel invloed heeft op het geheel, dat alles met alles samenhangt en dat als een aspect van ons bestaan wordt verwaarloosd zowel het leven op aarde als de hele kosmos gevaar lopen en kunnen instorten. Deze fase wordt dan ook wel de bewustzijnsfase genoemd.
Zowel op organisatie als op maatschappelijk gebied zitten we nog in de bureaucratische differentiefase en hebben we doorgaans de weg naar de integratiefase nog niet gevonden.
Het bovenstaande laat zien dat we op een belangrijk kruispunt staan in de geschiedenis. De vraag is of daar duidelijk richtingaanwijzers staan.
Die juiste richtingaanwijzers moeten we niet verwachten van de mensen en de instituties die onze huidige cultuur en samenleving beheersen omdat, zoals Albert Einstein zei, problemen los je niet op met het denken dat ze heeft veroorzaakt. Zij denken doorgaans alleen aan het beschermen en het in standhouden van hun eigen positie en belangen.
En wijzelf, jij en ik, zijn wij in staat om voor onszelf en de maatschappij een richting te kiezen die ons uit deze grootschalige ‘midlifecrisis’ leidt, terwijl we gevangen zitten in het bestaande systeem waarbinnen macht en geld het voor het zeggen hebben omdat wij wat betreft onze baan, inkomen en ons consumptiegedrag van dat systeem afhankelijk zijn?
Er zijn hoopgevende tekens dat dat het geval zou kunnen zijn. In onze persoonlijke midlifecrisis zijn wij in staat om het roer om te gooien, dat hebben miljoenen mensen bewezen, dus waarom zouden we dat ook niet kunnen op maatschappelijk gebied. Ook zijn er steeds meer organisaties die nieuwe bedrijfsstructuren invoeren die richting de integratiestrategie gaan en zijn er duizenden kleinschalige experimenten op het gebied van milieu, techniek en organisatie die oude vastgeroeste structuren en gedrag kunnen vervangen. De basis van al deze vernieuwingen wordt gevormd door het bewustzijn dat het anders moet en anders kan. En bewustzijn, het ons bewust worden van de situatie waarin we ons bevinden, die te doorzien en te erkennen, vormt, zoals al eerder gezegd, de basis van elk veranderingenproces.
Ons bewustzijn is gegroeid als gevolg van een lang emancipatieproces, waarvan het moment waarop we als kleuter zeggen ‘Ikke zelf doen’ een van de eerste in het oog springende momenten is, gevolgd door een reeks momenten die alles te maken heeft met onze groei naar volwassenheid, het zelf bekwaam worden, naar het moment waarop we ons leven zelf in handen kunnen nemen en we los komen van de zeggenschap en verantwoordelijkheid van onze ouders.
De pubertijd is een ultiem voorbeeld van onze persoonlijke emancipatiestrijd. Alle strijdelementen van het algemene emancipatieproces zijn er in aanwezig, zoals serieus genomen willen worden, respect vragen of afdwingen voor onze eigenheid, inspraak en zeggenschap vragen over zaken die met ons leven te maken hebben, staan voor het mogen hebben van onze eigen ideeën, dromen en opvattingen en het zelf mogen bepalen wat we met ons leven doen. Dit proces en het proces van groepsmens naar individu en elk ander emancipatieproces van mensen en groepen zijn een onlosmakelijk onderdeel van datgene wat onze diepste en vaak niet bewuste levensdoelen zijn: onze diepste innerlijke hang naar bewustzijn, naar vrijheid en naar verbondenheid.
Ons bewust worden van wie we zijn, wat ons beweegt, wat onze dromen zijn en wat onze sterke en zwakke kanten, is een voorwaarde om vrij te zijn, om te kunnen handelen vanuit onszelf en niet vanuit datgene wat de omgeving ‘van ons vraagt’, om zo diegene te worden die we diep in onszelf willen zijn. Een tulp wil en kan alleen een tulp worden en geen boom.
Vrij zijn op haar beurt is een voorwaarde om echt oprecht betrokken te kunnen zijn op onze omgeving. Dat wil zeggen dat we pas echt bij anderen betrokken kunnen zijn als we kunnen zijn wie we zijn en anderen niet nodig hebben als een soort zelfbevrediging, als een middel om onszelf waardevol te vinden, om van ons zelf te kunnen houden. Dat is immers geen echte betrokkenheid, maar afhankelijkheid.
De toename van ons persoonlijk bewustzijn is ook een voorwaarde voor de groei van het algemene bewustzijn. In tegenstelling tot wat de meeste neuronwetenschappers beweren, ontstaat bewustzijn niet in onze hersenen maar in het persoonlijke bewustzijnsveld dat deel uitmaakt van een groot algemeen bewustzijnsveld dat zich buiten onze hersenen bevindt en waarop onze hersenen met een ‘USB stick’ zijn aangesloten. Het bewustzijnveld staat los van de materiële wereld en is dan ook niet vergankelijk. We kunnen als persoon niet alleen bijdragen aan de groei van het algemene bewustzijnsveld, maar ook ons eigen bewustzijn laten groeien door eruit te tanken. Dit is mogelijk als we ons ervoor openstellen door aandacht te geven aan ons hart-, zielengebied, onze intuïtie te gebruiken en te vertrouwen op onze intuïtieve ingevingen die verschillen van instinctieve ingevingen. Deze laatste zijn gebonden aan ons aardse zijn en waarschuwen ons bijvoorbeeld voor gevaar en laten ons daar op de juiste manier op reageren.
Net zoals ons verstand kunnen we ook onze intuïtie trainen door bijvoorbeeld, in navolging van oosterse religies, stil te zijn, rust te vinden, te mediteren en door het beoefenen van yoga. Naarmate het bewustzijn groeit, zal het zich buiten de grenzen van de materie begeven en ontdekken we dat de materie en de aarde maar een onderdeel zijn van een groter samenhangend geheel, dat gestuurd en ondersteund wordt door een oerenergie waaraan we door de geschiedenis heen allerlei verschillende namen hebben gegeven, zoals God, Jahweh, Allah, het Alles, het Oer-ene, het Absolute en de Wereldziel.
Bij elke crisis worden we niet alleen geconfronteerd met onszelf maar krijgen we ook energie om de crisis op te lossen. Net zoals een ziekte ons immuunsysteem mobiliseert, mobiliseert een crisis energie om de crisis op te lossen. En net zoals we in ons aardse wereld bij ziekte de hulp krijgen van de medische wereld, zo krijgen we, omdat we ook deel uitmaken van de spirituele wereld, hulp van de spirituele wereld als we die vragen en ervoor openstaan.
Zoals al gezegd, bevinden we ons op heel veel gebieden in een midlifecrisis en staan we op een kruispunt waar nog geen richtingaanwijzers staan. Maar als de nood het hoogst is, is de redding nabij en krijgen we hulp van zowel aardse als ‘hemelse’ energieën.
Door de steeds opeenvolgende standen van de zon ten opzichte van het planetenstelsel verlaten we momenteel het Vissentijdperk waarin we zijn vastgelopen en komen we in het Watermantijdperk dat onze bewustzijnsenergie zal verhogen waardoor we ons bewustzijn kunnen uitbreiden tot buiten de grenzen van de materie, wat ons zal helpen om ons langzaam uit de modder van ‘het ijzeren tijdperk’ te trekken doordat we inzicht krijgen in het grotere geheel waarbinnen we functioneren en we zicht krijgen op de integratiefase waarvan, zoals al gezegd, de basis wordt gevormd door het inzicht dat elk onderdeel invloed heeft op het geheel, dat alles met alles samenhangt en dat als een aspect van ons bestaan wordt verwaarloosd zowel het leven op aarde als de hele kosmos gevaar lopen en kunnen instorten.
Dit boekje gaat over religies. Ze zijn net zoals wij veraards en hebben daardoor hun oorspronkelijke open verbinding met de spirituele wereld verloren en zijn ze net als organisaties verzand in structuren waarin niet meer de groei van mensen centraal staat. Hierdoor zijn ook zij in een midlifecrisis beland en hebben ze hun oorspronkelijke functie als richtingwijzer naar ‘de hemel’ verloren. En deze functie zal alleen nog maar afnemen omdat we door het beschreven emancipatie- en bewustzijnproces in een nieuwe fase zijn beland waarin ‘richtingaanwijzers’ die van bovenaf worden opgelegd niet meer worden geaccepteerd. We bevrijden ons steeds meer van de invloed van mensen en instituten die ons precies voorschrijven wat we hebben te doen om een goed mens te zijn en we zijn zelf steeds meer in staat om ons zelf te verbinden met de spirituele wereld. Dit wil niet zeggen dat de oorspronkelijke wijsheden en aansporingen van de religies daarmee ook hun waarden hebben verloren. Als ze ontdaan worden van de veraardse dwingende en verstarde bast, kunnen ze ons helpen bij het vinden van eigen nieuwe richtingaanwijzers in de kleur en taal van deze tijd, die passen bij dit stadium van de groei en ontwikkeling van de mens als verstandswezen naar een mens als verstands- én zielenwezen dat is verbonden met de aarde én de hemel. Ons tijdelijk verblijf als spiritueel wezen op deze aarde is bedoeld als een uitermate geschikte weg om te groeien en ons te ontwikkelen. En als we dat doen, krijgt het leven zijn bestemming en voelt het als zinvol en zullen we geluk ervaren. We willen immers net als een tulp groeien en bloeien, alsmaar, in iedere nieuwe lente en zomer.
Het is somber buiten, kaal, mistig en koud terwijl ik deze laatste woorden schrijf. Maar als we goed kijken, zijn er overal knoppen aan bomen en struiken waarin het groeiproces onzichtbaar doorgaat. Er vormen zich blaadjes en bloemen, nu nog opgevouwen, maar als het over een tijdje warmer wordt, zullen ze in korte tijd als parapluis openklappen en de wereld in kleur zetten.
Zo is het ook met de huidige tijd waarin de coronacrisis, de klimaatcrisis, de armoedecrisis en de daarmee samenhangende vluchtelingencrisis ons leven overschaduwen en in het donker zetten. Als we ons richten op de ontluikende krachten van groei en ontwikkeling die ons ter beschikking staan, zullen er ongekende mogelijkheden ontstaan om het leven van ons allemaal weer een lenteachtige toekomst te geven.
Valkenburg, februari 2021.