3. Wie en wat ben ik eigenlijk?

Zeven vragen over het leven.


3. Wie en wat ben ik eigenlijk?


Tijdens de geboorte verhuisde ik van de spirituele wereld waar de energiefrequentie zo hoog is dat hij vol licht en bewustzijn is, naar een materiële wereld. Ik ging door een soort trechter die deze twee werelden met elkaar verbindt. Ik ging vanuit een wereld die immaterieel is naar een wereld die materieel is en waar de energiefrequentie vele malen lager is. In deze wereld is er alleen het licht van materie, het licht van de gloeiende zon en van sterren, het licht van vuur. Ik ging van licht naar donker, van alles naar beperking, van vrijheid naar onvrijheid, van een totaal bewustzijn naar een beperkt bewustzijn. Ik incarneerde in een lichaam met beperkte capaciteiten.


Ik beperk me om me door de ervaring van die beperking bewust te worden van wat het is om onbeperkt te zijn, van wat ik in essentie ben. Ik ben een tijdje op stage in een andere wereld om daar dingen te leren die van belang zijn voor mijn groei en ontwikkeling als spiritueel wezen tot een wezen vol bewustzijn en liefde.

Ik ging van een wereld waar ik alles zag en wist naar een wereld waar dat niet kan omdat de energiefrequentie er veel lager is en waar ik als materieel wezen maar beperkte mogelijkheden heb voor bewustzijn.

Ik probeer deze situatie voor mezelf duidelijk te krijgen door ze te vergelijken met het internet. Ik had jarenlang een analoge internetaansluiting op het platteland in Frankrijk. Ik had wel internet maar het duurde uren voordat ik een foto had gedownload en van het downloaden van bewegende beelden was al helemaal geen sprake. Onze hersenen kunnen de bewustzijnsenergie van de spirituele wereld maar in beperkte mate opvangen en verwerken.

Het boek ‘Eindeloos bewustzijn’ van Pim van Lommel heeft me laten zien dat bewustzijn niet ontstaat in onze materiële hersenen, maar dat bewustzijn overal aanwezig is, niet gebonden aan ruimte en tijd. Als spiritueel wezen zijn we één met dit bewustzijn. Als materieel wezen hebben we hier maar beperkt toegang toe. Ons materieel zijn beperkt ons als spiritueel wezen.

Onze hersenen kunnen signalen die ons lichaam uitzendt ontvangen, verwerken, bewerken en ervaarbaar en uitbaar maken zoals onze computer signalen via de internetverbinding kan ontvangen, ze eventueel kan bewerken en zichtbaar maken. Onze ogen, oren, neus en ons hele lichaam vangen signalen op. Deze signalen worden, als alles goed functioneert, doorgegeven aan onze hersenen. Daar worden deze signalen bewerkt tot beelden, geluiden, geuren, en andere lichamelijke gewaarwordingen zoals pijn. Tevens vergelijken onze hersenen al deze beelden, geluiden, geuren en gewaarwordingen met alle gewaarwordingen uit het verleden. Een kind leert door ervaring dat je je aan vuur kunt verbranden, dat een prikje in de huid pijn doet en dat spruitjes vies smaken. Aan gewaarwordingen worden ervaringen uit het verleden gekoppeld. Zo leren we, zo leren we overleven en leven. We leren van het verleden, we leren welke situaties gevaarlijk zijn, we leren voelen wat prettig en onprettig is, wat liefdevol is en wat boosheid en haat. Onze hersenen zijn onze wereldontvanger die signalen van onszelf en van de wereld om ons heen opvangen en omzetten in lichamelijke gewaarwordingen, uitingen en gedrag. Om hier op aarde te kunnen zien, ruiken, horen, denken, voelen, spreken en bewegen hebben we onze hersenen nodig. Onze hersenen zijn een instrument, een wonderbaarlijk instrument maar een instrument met de beperking van de materie. Het ons bewust zijn van onszelf en van wat we voelen en denken ontstaat niet in onze hersenen maar ligt in ons spirituele zijn. Onze hersenen hebben, om in computertermen te spreken, met dit bewustzijnsveld een verbinding via een usb-poort, onze hersenen staan in contact met ons bewustzijn. Onze hersenen functioneren als een computer. Onze ziel creëert, het verstand reageert.

Mijn bewustzijn is er dus buiten ruimte en tijd en daarom verlies ik het ook niet als ik doodga. Dan doe ik mijn materiële jas weer uit en word ik losgekoppeld van mijn lichaam en dus ook van mijn hersenen. Ik ben dan niet meer afhankelijk van de beperkingen die mijn lichaam, inclusief mijn hersencomputer, en mijn materiële wereld me gaf. Ik sta weer direct in verbinding met de grote centrale bewustzijncomputer. Hier op aarde heb ik als mens maar een beperkt bewustzijn, een deelbewustzijn.


In essentie blijf ik na de geboorte een spiritueel wezen waarvoor we ook de meer gangbaren termen ‘mijn IK’ of ‘mijn ziel’ kunnen gebruiken. Mijn IK, mijn ziel is bij de geboorte in een lichaam geïncarneerd en het heeft zich daar mee verbonden, met al zijn beperkingen, maar ook met al zijn ervaringsmogelijkheden. Mijn ziel, mijn IK heeft zich verborgen in een lichaam, dat niet een algemeen lichaam is maar een lichaam met heel specifieke kenmerken zoals in het verhaal ‘Wat en wie bepaalt mijn leven’ is aangegeven. Mijn lichaam onderscheidt zich in zeer veel aspecten van alle andere lichamen, het ziet er anders uit en beweegt anders, uit zich anders en voelt anders aan, niet alleen omdat het als materieel wezen anders is maar ook omdat het door een specifiek spiritueel wezen is bezield. Er is een specifieke ziel in geïncarneerd die zich met dit lichaam heeft verbonden en zich door dit lichaam uit, communiceert. De ziel heeft het lichaam als jas aangetrokken, meer nog, de ziel heeft zich in deze jas genesteld.

Mijn ziel komt uit de spirituele wereld en mijn lichaam is een schepping binnen de materiële wereld. Beiden hebben hun ‘leven’ met eigen kenmerken en processen. Mijn lichaam heeft vanuit zijn essentie een drang tot leven, tot overleven. Daarom heeft het alles in zich om dit te doen. Als het voedsel nodig heeft, vraagt het om voedsel. Als het warmte nodig heeft, zoekt het warmte, als het verkoeling nodig heeft, vraagt het om verkoeling, als het beschutting nodig heeft zoekt het beschutting. Mijn ziel heeft zijn eigen drang om te leven, wil komen tot vol bewustzijn van zichzelf als spiritueel wezen en wil groeien naar Liefde. Omdat mijn bezielde lichaam vanuit zowel het lichaam als vanuit de ziel zijn eigen kenmerken en eigenschappen heeft, kun je spreken van een ik-lichaam. Ik heb mijn eigen lichaam, mijn eigen identiteit.


Anderen herkennen dit lichaam ook als míjn lichaam, als ‘Hé, daar heb je Harrie’. Harrie gedraagt en kleedt zich op een bepaalde manier, doet dingen op een bepaalde manier. Hierdoor heeft iedereen een bepaalde indruk van hem en roept het zien van Harrie een bepaald gevoel op. Als je iemand dan ook vraagt wie Harrie is, krijg je duizend en een antwoorden. Ze zijn afgeleid van de indruk die Harrie bij verschillende mensen in verschillende situaties heeft achtergelaten.

Mijn lichaam heeft zich gepersonifieerd tot Harrie, het is mijn ‘ik’ geworden, mijn materiële ik met allerlei lichamelijke en spirituele kenmerken, behoeftes en capaciteiten. Dat ‘ik’ wil zich veilig voelen, wil gewaardeerd, gekend, liefgehad worden, wil liefhebben en zich verbonden voelen, wil zich ontwikkelen, zich manifesteren vanuit de behoeften van zowel het lichaam als van de ziel.


Wayne Dyer heeft in zijn boek ‘De verschuiving’ inzichtelijk beschreven hoe onze groei en ontwikkeling kan verlopen van een materieel wezen naar een bezield wezen.

In de eerste fasen van ons leven definiëren we ons zelf veelal in termen als: ik ben groot, klein, slank, rijk, arm, timmerman, directeur, verpleegster, man, vrouw, jong of oud. De vraag wie we zijn, wie we denken te zijn, wordt in die periode doorgaans bepaald door wat we bezitten, door wat we doen, door wat anderen van ons vinden en door dat waardoor we ons onderscheiden van de anderen.

Toen we nog klein waren, amuseerden we ons met een kartonnen doos of met vormpjes in de zandbak. Vol verwondering volgden we een vlinder en raapten we schelpen op het strand. We leefden nog vanuit de wereld waar we vandaan kwamen. Deze herinnering versluierde zich langzaam. Door de omgeving werd ons opgedrongen dat het hebben van veel speelgoed belangrijk is, dat we dan belangrijk zijn. Hetzelfde geldt niet alleen voor merkkleding, fietsen, computers, computerspelletjes en mobieltjes en later voor auto’s, partners en huizen, maar ook voor wat we doen, wat we presteren. Ouders van jonge kinderen concurreren met elkaar over de leeftijd waarop hun kinderen konden lopen, zindelijk waren, zich zelf konden aankleden en van 1 tot 10 konden tellen. Op het schoolplein hoor je hoe ouders hun kinderen ophemelen op basis van leerprestaties, uitkomsten van Cito-toetsen en het aantal doelpunten dat hun zoon of dochter heeft gescoord. Ouders van oudere kinderen vertellen vol trots over de banen die hun kinderen hebben, over hoeveel ze wel niet verdienen, over het prachtige huis dat ze hebben gekocht, over hoeveel kinderen ze hebben en over hoe goed die het op school doen.

In ons leven krijgen we een spervuur te horen van opvattingen van mensen over ons, waardoor we gaan denken dat dat wat we zijn afhangt van hoe anderen over ons denken. Hierdoor proberen we mensen te behagen, ons doen en laten af te stemmen op de waardepatronen en verwachtingen van anderen. Dit leidt tot beter willen zijn dan de ander, mooier en slimmer, tot meer willen bereiken dan de ander en rijker willen zijn. Ons willen onderscheiden van anderen leidt tot het ons afscheiden van anderen, we gaan concurreren met elkaar.


Terug naar Wayne Dyer. Hij heeft me laten zien dat groei en ontwikkeling vereisen dat we de verschillende groeifasen één voor één doorlopen, de fase van de ontwikkeling van ons lichaam, de fase van het ontwikkelen van ons ego en ons verstand en de fase van het ruimte geven aan onze ziel.

Als kind en puber ontwikkelen we ons lichaam en reageren we vanuit zijn impulsen, vanuit het materiegebonden ik. We worden ons bewust van ons lichaam en van onze eigen identiteit. Daarna leren we ons verstand gebruiken. Het is onder andere de fase van het ontwikkelen van onze ambities. Ambities leiden tot mooie en geweldige dingen, denk maar aan de ontwikkeling van de wetenschap, techniek, architectuur en kunst. Verder kunnen we ons in deze fase bewust worden van anderen en de wereld om ons heen, dat wij ons leven zelf kunnen bepalen, dat we keuzes hebben en dat we kunnen veranderen.


Een eenzijdige ontwikkeling van ons ik, van ons ego, kan leiden tot egocentrisme. We zien dan alleen ons zelf en kijken alleen naar onze eigen materiële en instinctieve behoeften. Naarmate we alleen vanuit de impulsen van ons lichaam leven en ons verstand niet gebruiken, zullen we gevangen zijn in lichamelijke bevrediging, in fysieke prikkels, in geld, seks, macht en roem. We leven dan als een enkelvoudig wezen.

Wanneer we gaan leven als een dubbelzijdig wezen, als een wezen met een lichaam én verstand, breidt onze interesse zich uit tot het ontwikkelen van nieuwe gedachten en ideeën, creativiteit, nieuwe doelen en persoonlijke groei. We groeien naar bewustzijn van onszelf en van de wereld om ons heen.

Ons verstand speelt hierin een essentiële rol en is een van de gaven waardoor we ons onderscheiden van dieren. Onze hersenen ontvangen niet alleen onze lichamelijk impulsen, maar stellen ons ook in staat kritisch naar ons denken, voelen en handelen te kijken door de ervaring van wat de gevolgen zijn van dit alles. Daarnaast kunnen onze hersenen ook de impulsen van onze ziel ontvangen. Hierdoor zijn we in staat om de bezieling van ons materiële zijn te laten toenemen. We kunnen van het enkelvoudig zijn via het dubbelzijdig zijn doorgroeien naar ons volledig zelf zijn: een driedelig wezen, een identiteit met een lichaam én een verstand én een ziel. Deze vormen samen een eenheid en beïnvloeden dus elkaar.


In deze gedachten herken ik de basis voor mijn streven om al deze aspecten tot bloei te laten komen in een evenwichtige ontwikkeling en waarom ik probeer zorg te dragen voor mijn lichaam, mijn verstand goed te gebruiken en te luisteren naar de impulsen van mijn ziel én te genieten van alles wat mijn lichaam, mijn verstand en mijn ziel me schenken aan mooie gewaarwordingen en ervaringen. Mijn ogen laten me zoveel prachtigs zien, mijn oren laten me zo veel moois horen, mijn neus laat me zo veel lekkers ruiken, mijn mond laat me zoveel heerlijks proeven, mijn handen laten me mooie dingen maken en intrigerende dingen aanraken, mijn lichaam laat me de liefde voelen en beleven, mijn verstand geeft me zoveel nieuwe mooie gedachten en inzichten en mijn ziel verrast me iedere keer weer met haar subtiele ingevingen en creativiteit.


De Bosjesmannen in de Kalahariwoestijn spreken over twee soorten honger: een Grote Honger en een kleine honger. De kleine honger luistert naar de maag en wil eten. De Grote Honger is het verlangen naar zingeving en betekenis. De bedoeling van mijn leven hier op aarde is dat ‘ik’ van IK naar ik ga en van ik weer naar IK. Mijn ziel, mijn IK, verbond zich met mijn lichaam en er ontstond en ontwikkelde zich een ‘ik’. Op bepaalde momenten in mijn leven begin ik me, net zoals vele anderen, vanuit mijn IK-zijn zingevingvragen te stellen. Is dit alles? Waarom en waarvoor doe ik dit eigenlijk allemaal? Ik heb veel bereikt en opeens komt er toch een soort ontevredenheid in me op. Ga ik me dan nog meer richten op materiedoelen of herken ik de Grote Honger van mijn ziel? Wil ik dan nog rijker worden en nog meer succes nastreven of ga ik nadenken over wat ik met mijn rijkdom en succes aan goeds kan doen?

Onze ziel neigt naar liefde en verbondenheid en alle vragen van onze ziel zijn dan ook vragen over hoe we liefdevol kunnen kijken, doen en zijn. Het streven van onze ziel is liefde vorm en inhoud te geven, liefde te beleven, vanuit liefde te leven, liefde te zijn.

Momenten waarin zingevingvragen opkomen, kunnen ons leiden van de fase van ik naar IK, terug naar IK, onze oorsprong.


De eerste grote verandering vond plaats bij onze geboorte, waarin we van zielewezen naar vorm gingen, van de spirituele onzichtbare wereld naar de tastbare wereld van de materie, van IK naar ik.

De tweede grote verandering vindt plaats als we met behulp van ons verstand onze ambities gaan ontwikkelen, ons ‘ik’, ons ego-zelf, als we onze honger leren stillen van ons lichaam én verstand.

De derde verandering die we doormaken is dat we van het leven van ons kleine ik gaan naar het ruimte geven aan ons grote IK, onze ziel. Deze nieuwe fase houdt in dat we de dominantie van ons ego achter ons proberen te laten en op weg naar een leven vol echte betekenis en zin.

De vierde verandering treedt op als we ons vanuit onze Ziel onze ambities richten op de concrete invulling van een zinvol leven: liefde te zijn en te geven. Onze oorsprong en ons diepste wezen is Liefde en uiteindelijk kunnen we dat alleen worden en zijn, zoals een tulp alleen een tulp kan zijn en als tulp kan bloeien.

 

De vraag was: ‘Wie en wat ben ik eigenlijk?’.

Ik ben in het diepste van mijn wezen een spiritueel wezen dat zich voordurend zal ontwikkelen in en tot zijn diepste zijn: Liefde. Dat spirituele wezen incarneert een aantal keren in een specifiek lichaam om zich door alle soorten van ervaringen bewust te worden van zijn diepste zijn, door in dit leven te ervaren wat het niet is en wat het dus wel is, zoals ik me alleen ten volle bewust kan zijn van geluk en in alle volheid gelukkig kan zijn en ervan kan genieten als ik heb ervaren wat niet gelukkig zijn is. Tegenstellingen geven elkaar betekenis en belevenis. De tegenstrijdigheden die ik in het leven ervaar zijn er om me van de essentie van de dingen bewust te worden en mijn leven daarop in te richten.


Vanuit deze gedachte over tegenstrijdigheden vind ik het zinnig om in het kader van het beantwoorden van de vraag ‘Wie en wat ben ik eigenlijk?’ te kijken naar wat ik niet ben.

Ik ben niet mijn lichaam, maar ik heb een lichaam, ik ben niet mijn hersenen, ik heb hersenen. Ik ben geen man, ben niet de vader, de partner, de gepensioneerde architect en leraar en ik ben niet ziek, maar ik had een functie als architect en leraar en heb het lichaam van een man, heb een partner, heb kinderen en kleinkinderen en ik heb een ziekte. Ik ben niet wat ik doe of heb. Wat ik doe en heb is tijdelijk, wat ik in het diepst van mijn wezen ben, is eeuwig of zoals in een overlijdensadvertentie stond geschreven: ‘Wat je hebt vergaat, wat je bent leeft verder, aan ruimte en tijd voorbij’.


Champlin-Frankrijk, oktober 2013

© Harrie Bielders